4. Olivier Messiaen (1): componeren als mystieke ervaring en Franciscus van Assisi

Wie iets over de mystiek van de heilige Francisus wil weten, kan het aan Thomas van Celano vragen, zijn eerste biograaf, al is het historische gehalte wat lastig voor de hedendaagse lezer. Of men kan bij de Fioretti terecht, met alle wonderverhalen die het religieuze leven van Franciscus kende. Of bij Olivier Messiaen em zijn opera Saint François d’Assise. Deze muziek is een wonder en wil tevens een wonder verrichten. Acht jaar lang, van 1975 tot 1983, heeft Messiaen hier aan gewerkt.

Behalve componist was Messiaen ook organist, muziekpedagoog en musicoloog. Hij deed onderzoek naar de Oudgriekse ritmes en de ritmiek van oude Indiase muziek. Op ritmisch gebied hebben zijn composities veel vernieuwing gebracht. Slagwerkers hebben de handen meer dan vol aan de uitvoering van zijn partituren. Ook had hij een bijzondere gave, want bij het horen of lezen van muziek zag hij kleuren, buitengewoon mooi en gevarieerd. Son-couleur, klankkleur, noemde hij dat. Zijn kleurgewaarwording variëerde met hoge en lage registers, dynamiek en tempo. Hij zag kleuren bij een chromatisch klankcomplex, maar ook bij een eenvoudige drieklank. Een drieklank op G zag hij als geel, op E als rood, op C als wit, op A als blauw en op Fis als een fontein van veelkleurigheid. Hij maakte composities die geheel aan kleuren waren gewijd. [1]

Maar Messiaen noemt zich ook ornitholoog. Hij bestudeerde de vogels vanwege hun muzikale talenten. Ze zingen ‘functioneel’ om hun territorium af te bakenen en een vrouwtje te lokken, maar ze zingen ook vrijblijvend, zonder aanleiding, meestal bij zonsopgang en zonsondergang. Met een bandrecorder trok hij heel Frankrijk en  reisde zelfs naar Japan, India, China, Maleisië en Zuid-Amerika om de locale vogelgeluiden vast te leggen en te vertalen naar zijn composities. Hij koos het leven van Franciscus als onderwerp van zijn enige opera, niet alleen ‘omdat hij het meest op Christus lijkt’, maar ook vanwege zijn beroemde ‘toespraak tot de vogels’.

Om het mystieke leven Franciscus tot klinken te brengen, pakte Messiaen het groot aan: een  koor van ruim honderd zangers, vol orkest, met uitgebreide blazersbezetting en een slagwerksectie van minstens vijf musici. En, niet te vergeten, negen solozangers. Zijn libretto voltooide hij in 1976 tijdens een bezoek aan Assisi. Ook daar nam hij vogelgezang op, om te weten welke geluiden Franciscus tijdens zijn leven hoorde. Het voltooien van de partituur zou nog enkele jaren in beslag nemen. De deadline schoof steeds verderop. Aan het eind van 1981 werd hij overvallen door een depressie. Hij had zichzelf een meesterproef gesteld: dit moest zijn allermooiste muziek worden. Zo wordt er in het paradijs gezongen en zo klinkt de stem van de verrezen Christus. In die periode leed hij aan huilbuien en was als verlamd door twijfel en uitputting. Zijn arts raadde hem aan dagelijks te wandelen. Elke ’s avonds beklom hij de heuvel van de Sacré Coeur om daar de eucharistie te vieren. Langzaam herstelde hij, maar bij de première in 1983 was hij ervan overtuigd dat hij de dood nabij was en zijn laatste werk had geschreven. Deze partituur, van vijfentwintighonderd bladzijden, zou hij negen jaar overleven.

De opera bestaat uit acht scènes, verdeeld in drie akten. Onvermeld blijven Franciscus’ bandeloze jeugd, zijn bekering en de problematische verhouding met zijn vader. In een interview met The Guardian vetelde hij hierover:

Sommige critici verweten me: ‘De zonde ontbreekt in je werk.’ Maar zelf denk ik dat zonde niet interessant is. Vuil is niet interessant. Ik geef de voorkeur aan bloemen. Daarom heb ik de zonde weggelaten.[2]

Eerste scène: La Croix, diede onbegrijpelijke vreugde bezingt van het gekruisigd worden. De heilige Franciscus en broeder Leo vormen een contrast. Broeder Leo is overweldigd door angst. Als refrein zingt hij: ‘Ik ben bang. Ik ben bang.’ Naarmate de mystieke weg zijn vergezichten toont, neemt de duisternis alleen maar toe. Franciscus lijkt zich niets aan te trekken van de wanhoop van zijn medebroeder:

‘Zelfs als een minderbroeder de gave der genezing bezat, al kon hij profeteren, al kende hij de taal van de engelen, de loop van de sterren en bekeerde hij alle mensen met zijn preken, weet dan dat dit niet de ware vreugde is.’

Broeder Leo vraagt angstig: ‘Wat is toch die ware, volmaakte vreugde?’

Franciscus zegt: ‘Als wij op onze bedeltochten door slechte weersomstandigheden koud, doornat en hongerig op een kloosterdeur kloppen om onderdak te vragen, en de portier getergd naar buiten komt, ons met een grote stok slaat, tegen ons scheldt en ons uitmaakt voor nietsnutten en ellendige dieven, en wij dat geduldig en blijmoedig verdragen, denkende aan het lijden van Christus: dat is volmaakte en ware vreugde.’

En dan de toonzetting van die ‘ware vreugde,’ waarin een vermenging van geluk en lijden klinkt. Bitterzoet, zou Hadewych zeggen.

Tweede scène: Les Lauden, de lofprijzing aan het begin van de dag, gezongen door de broeders. Franciscus zingt gedeeltes uit het Zonnelied: ‘Geloofd zijt gij, mijn Heer, om broeder Wind, om de wolken, de heldere hemel en de hele schepping; geloofd zijt gij, mijn Heer, om zuster Water, nuttig, nederig, kostbaar en kuis; geloofd zijt gij, mijn Heer, om zuster Aarde die ons draagt en voedt, alle vruchten voortbrengt, de bloemen en het gras.’

Maar dan bedenkt hij dat het afstotelijke ook mag bestaan van God, zoals de pad die puisten veroorzaakt en de giftige paddestoel. Hij weet hoeveel afschuw hij voelt bij het zien van een melaatse, met zijn aangevreten gezicht en de weeë lucht die hem omringt. En hij bidt: ‘Heer, laat me een melaatse ontmoeten, maak het me mogelijk hem lief te hebben.’

Derde scène: Le baiser au Lépreux. De melaatse beklaagt zich over zijn toestand en wil niets weten van Franciscus’ aansporing tot geduld en boetedoening. Zelfs de broeders die hem verzorgen, kunnen hun walging niet verbergen.

‘Als de innerlijke mens maar mooi is’, zingt Franciscus. En dan verschijnt De Engel. Een sopraan-cantilene, een kristalheldere melodie doorsnijdt de donkere ruimte: ‘Melaatse, je hart klaagt je aan.’ Een hemelse klank krast een genezende wond in een gepijnigde ziel.

‘Waar komt die stem vandaan?’ vraagt de melaatse.

‘Luister’, zeg Franciscus. 

De stem zingt en klinkt, en niemand weet waar ze vandaan komt. We kunnen alleen maar luisteren en ondergaan hoe er in die aardse hel een barst gezongen wordt.

‘God is groter dan je hart. Hij is Liefde. Hij is Liefde. Hij is groter dan je hart.’ Bij wijze van glissando. De tonen verglijden, waaieren uit tot grote hoogte en doen het hart van de melaatse smelten.

Franciscus neemt echter alle schuld op zich: ‘Vergeef me, ik heb je niet genoeg lief gehad.’ Hij omhelst de melaatse en kust hem. Dit wonder van het laagste en meest afstotelijke lief te hebben schept een tweede wonder: de genezing van melaatsheid.

En de melaatse springt en danst als een gek. Hij is genezen, terwijl hij zo geprotesteerd heeft tegen zijn ellende. ‘Ik verdien mijn genezing niet’, huilt hij.

Franciscus troost hem: ‘Ook ik verdien geen genezing.’

En het koor zingt: ‘Aan wie veel heeft liefgehad, wordt alles vergeven!’ Een zacht, donker, geheimzinnig koraal.

Vierde scène: L’ange voyageur. Broeder Leo zingt weer zijn angstig refrein: ‘Ik ben bang. Ik ben bang.’ Hij wil een trap en een brug tussen de rotsen maken en vraagt Broeder Masseüs of hij zijn plaats als deurbewaker wil innemen. Masseüs stemt toe, al ging hij liever naar vader Franciscus. Maar die is ergens in de nabijheid aan het bidden. Dan verschijnt er een Engel. Langzaam loopt hij naar de kloosterdeur. Hij klopt heel zacht maar het maakt een verschrikkelijk lawaai, aldus het tekstboek. Vandaar de bonkende ritmes en harde doffe slagen. Als de genade zich toegang verschaft, komt dat hard aan in de wereld.

Masseüs doet open en verwijt de vreemdeling onnodig veel herrie te maken. De Engel zegt dat hij vader Franciscus graag wil spreken, maar hem niet in zijn contemplatie wil storen. Misschien wil broeder Elias hem te woord staan. Masseüs haalt Broeder Elias, die zeer verstoord is door deze onderbreking van zijn werk. Hij vond zichzelf nogal belangrijk.

De Engel vraag hem dan: ‘Hoe denkt je over predestinatie? Heb je de oude mens afgelegd om de nieuwe mens aan te nemen?’ Elias is diep verontwaardigd over zo’n onnozele kwestie. Woedend duwt hij de Engel naar buiten en verlaat dan het toneel.

Broeder Masseüs heeft dit van een afstandje gadegeslagen en geneert zich. De Engel klopt weer zacht aan, nogmaals met veel lawaai. Weer klinken de dreunende ritmes en harde doffe slagen. De Engel zegt nu broeder Bernardus te willen spreken. Masseüs gaat Bernardus halen.

De Engel legt hem dezelfde vraag voor: ‘Hoe denk jij over predestinatie? Heb je de oude mens afgelegd om de nieuwe mens aan te nemen?’

Bernardus antwoord bevestigend: ‘Om die reden heb ik de wereld verlaten. Maar mag ik jou nu een vraag stellen?’ 

De Engel zegt dat hij eigenlijk gekomen is om vader Franciscus te spreken en nu naar hem toegaat, om op een betere manier met hem te spreken dan met woorden. En hij voegt eraan toe: ‘Daarna zal ik vertrekken voor een lange reis. Vraag niet naar mijn naam, die is wonderbaarlijk. Ha!’

En de Engel verdwijnt. Bernardus en Masseüs kijken elkaar verbaasd aan. Wat gebeurt hier? Broeder Bernardus: ‘Misschien was het een Engel…’ Of was het misschien een openbaring? Maar van wat?

Vijfde scène: L’Ange musicien. De Engel nadert Franciscus, die geknield liggend het Zonnelied zingt: ‘Geloofd zijt gij, mijn Heer, om broeder Zon, prachtig, stralend, luisterrijk. Geloofd zijt gij, mijn Heer, om zuster Maan en om de sterren, helder, edel, schitterend.’ Dan klinkt het gekrijs van een torenvalk.

Franciscus: ‘Wat wil je van me, broeder Gheppio, torenvalk? Dierbare vogel, heilig uurwerk dat mij oproept tot gebed, het is niet je tijd om te zingen…’

Dan roept de Engel: ‘Franciscus! Franciscus!’

Franciscus herkent de Engel direct: ‘Vergeef me mijn gebed, edele Engel van God.’

En de Engel bezingt een musisch visioen, dat Messiaen zijn leven lang met zich mee heeft gedragen, zijn credo in de muziek: ‘God verbindt ons door een overdaad aan Waarheid. De muziek brengt ons tot God bij gebrek aan Waarheid. Als je tot God spreekt met muziek, zal Hij met muziek antwoord geven. Leer de vreugde van de gelukzaligen kennen door de zoetheid van klank en kleur. En mogen de geheimen van de Heer zich aan je openbaren. Hoor deze muziek die het leven ophangt aan de toonladders van de hemel, hoor de muziek van het onzichtbare.’

De Engel verdwijnt. Broeder Leo komt tevoorschijn en zingt vol angst: ‘Ik ben bang. Ik ben bang onderweg, als de weg verdwijnt in het niets. Kijk! Het onzichtbare, het on…’ Dan vindt hij Franciscus, buiten bewustzijn. Bernardus en Masseüs verschijnen op het toneel.

Bernardus: ‘Er is iets aan de hand met onze vader Franciscus.’ Ze verdringen zich alle drie rond Franciscus, ontbloten zijn hals, maken zijn gordelkoord los en roepen zijn naam. Franciscus komt bij kennis: ‘Dank, dank, dank voor jullie zorgen. Ik ben niet ziek… Alleen overweldigd, verpletterd door hemelse muziek.’

Zesde scène: La prêche aux oiseaux. Franciscus en Bernardus lopen door het gebergte van Subasio en San Rufino. Ze zijn omringt door het geluid van vogels, die alle in de Orde zijn ingetreden en dus medebroeders zijn.

Franciscus noemt hun muzikale namen, hun kleuren en bijzondere kenmerken: ‘Zie het winterkoninkje ofwel broeder Scricciolo, hij zingt zo elegant; kijk het roodborstje ofwel broeder Pettirosso, met zijn gitzwarte mutsje tot op de ogen; hoor de zwartkop, zuster Capinera.’

Bernardus vraagt: ‘Hoe weet u dat allemaal?’

Fransciscus: ‘Ik heb het gezien in een droom. Zie, hier is onze broeder Eopsaltria, zijn fluittoon buitelt van hoog naar laag; en daar onze broeder Philemon en onze zuster Gerygone, die de Tijd met haar staccato breekt.’

Bernadardus: ‘Nog nooit heb ik deze vogels bij ons in Umbrië gehoord.’

Franciscus: ‘Ik ook niet, ze zongen in mijn droom.’ En tot de vogels: ‘Vogelbroeders, loof de Schepper. Hij heeft jullie de vrijheid gegeven om te vliegen en daarmee de gave van beweeglijkheid. Hij heeft jullie de lucht, de wolken, de hemel, broeder Zon en broeder Wind geschonken om richting te geven aan jullie reizen. En bomen, gras en mos voor jullie nesten en al die kleurrijke versiersels op jullie gelaagde verenkleed. Hij heeft gezorgd dat jullie zo prachtig kunnen zingen dat jullie spreken zonder woorden, zoals de Engelen met enkel muziek. Ik zal met het kruisteken de zegen over jullie voltrekken.’ En de vogels zingen.

Zevende scène: Les Stigmates.Het is nacht, de heilige Franciscus ligt geknield, midden op het toneel. ‘Heer Jezus Christus, verleen me twee gunsten voordat ik sterf. Als eerste dat ik in mijn lichaam de pijn mag ervaren die gij in het uur van Uw wrede lijden hebt ondergaan. Als tweede dat ik in mijn hart de liefde mag ervaren die in u brandde, waardoor u het lijden kon aanvaarden voor ons, zondaars.’

Het koor, onzichtbaar, zingt fluisterend de woorden van Christus: ‘De mijnen heb ik liefgehad tot het uiterste, tot het einde, tot de Kruisdood, tot in mijn lichaam en bloed. Als je me werkelijk wilt liefhebben en je als heilige Hostie verder tot mij omvormt, zul je in je lichaam de vijf wonden verdragen van mijn Gekruisigd Lichaam, je offer aanvaarden in verbondenheid met mijn Offer en jezelf steeds verder overstijgen, als een steeds hogere melodie, en zelf een tweede Hostie worden.’

Er verschijnt een groot zwart kruis. Het koor wordt vaag zichtbaar. Het zingt: ‘Ik ben het. Ik ben het. Ik ben Alfa en Omega. Door Mij is alles tot stand gekomen. Ik heb de tijd, de ruimte en de sterren bedacht, het zichtbare en onzichtbare, de engelen en de mensen en alle schepselen. Ik ben de Waarheid, het eerste Woord, hij die de Geest schenkt, gestorven en verrezen is, Hogepriester voor eeuwig: Mens en God.’

In Franciscus’ lichaam wordt het Gekruisigde Lichaam gekerfd. Hij verandert in degene op wie hij zijn leven exclusief heeft gericht en die hij letterlijk wilde navolgen. Want wie zich concentreert wordt één met dat waarop de geest zich in concentratie richt. De vijf wonden worden met ritmisch staccato, dreunende slagen in het lichaam gezet. Herhaling van de doffe slagen waarmee de Engel zijn komst aankondigde. De muziek verklankt de mengeling van hoogste vreugde en ergste pijn. ‘Mijn Heer en mijn God’, zingt Franciscus zuchtend, kreunend. Zijn beul is zijn verlosser. Zijn kruisiging is tegelijk verrijzenis. De grote dood is nieuw leven.

Achtste scène: La Mort et la Nouvelle Vie. De heilige Franciscus ligt stervende op de grond, omringd door broeders. Op de achtergrond de vage gestalten van het koor. Franciscus neemt afscheid: ‘Vaarwel, geschapen tijd. Vaarwel geschapen ruimte. Vaarwel mijn lieve vogels. Vaarwel heilige stad Assisi. Vaarwel kerkje van Porziuncola, moge vrouwe Armoede over je waken. Vaarwel broeder Masseüs, broeder Leo. Vaarwel broeder Bernardus, mijn eerste leerling, mijn eerstgeborene. Vaarwel jullie allen, mijn broeders, leef in vrede, dierbare zonen.’

Broeder Bernardus: ‘Vader Franciscus, blijf bij ons! Verlaat ons niet: het is laat en de dag neigt ten einde.’

Broeder Leo: ‘Het is avond: de leeuweriken zingen niet meer.’

Franciscus: ‘Maar onze broeder Nachtegaal gaat zingen. Ik zal zingen, wij zullen zingen, samen met Hem.’ En opnieuw zingt Franciscus enkele regels uit het Zonnelid: ‘Geloofd zijt gij, mijn Heer, om zuster Dood, om onze zuster Dood, de Dood van het lichaam, waaraan geen mens kan ontsnappen!’

Het koor: ‘En dat uw Heilige Naam worde geprezen.’

Plotseling verschijnt De Engel: ‘Franciscus! Herinner je… God is groter, groter dan je hart, Hij weet alles.’ De hemelse melodie herhaalt zich, maar in de herhaling klinkt ze als nieuw. De melaatse verschijnt.

De Engel zingt: ‘Hij is het, hij is de melaatse die je hebt gekust. Met ons tweeën zullen we je begeleiden om het Paradijs binnen te gaan in het licht van de heerlijkheid. Straks zul je de muziek van het onzichtbare horen, voor altijd.’

De Engel en de melaatse verdwijnen. De klokken luiden. Franciscus zingt zijn laatste woorden: ‘Heer! Heer! Muziek en dichtkunst hebben me tot U gebracht: in beelden en symbolen, omdat de Waarheid ons ontsnapte. Heer, verlicht me met Uw Aanwezigheid. Bevrijd me, verdoof me, verblind mij voor altijd met uw overdaad aan Waarheid’.

Broeder Leo: ‘Hij is heengegaan… als stilte, als traan, als vlinder, een vergulde vlinder die opvliegt van het Kruis om de sterren te overstijgen.’

Het libretto beschrijft het slot: ‘Alles verdwijnt, alle lichten gaan uit. Het koor treedt op de voorgrond. Alleen de plek waar zich zojuist het lichaam van Franciscus bevond, wordt met een sterk licht beschenen. Het Koor zingt: ‘Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Halleluja! Uit de pijn, uit de zwakheid, uit de schande: hij verrijst, hij verrijst, hij verrijst uit de Kracht, uit de Heerlijkheid, uit de Vreugde!’ Het witte licht wordt geleidelijk sterker tot het podium ermee overspoeld is. Het laatste woord ‘Vreugde’ wordt uitgeschreeuwd in een alles absorberende, door allen gezongen en gespeelde drieklank op C, aanzwellend tot een uiterste fortifortissimo, oorverdovend, alles verslindend, terwijl het licht verblindend en ondraaglijk wordt. Dan valt het doek.

 

Olivier Messiaen gebruikte vaak religieuze thema’s voor zijn composities. ‘Ik heb het geluk katholiek te zijn; ik ben gelovig geboren en het blijkt dat heilige teksten mij sinds mijn kindertijd getroffen hebben.’[3]Messiaen begreep zijn katholieke hoedanigheid op een bijzondere wijze:

]In de geschiedenis van onze planeet zijn er grondleggers van de religie geweest, religieuze genieën, profeten, eminente volksleiders, zoals Mohammed, Boeddha en ook Mozes, maar (…) dat God, hoe verschillend, hoe ver weg, hoe verschrikkelijk, hoe onbeweeglijk, hoe eeuwig en oneindig hij ook moge lijken, naar ons toegekomen is en dat hij heeft geprobeerd zich in onze taal, in onze gevoelens, in onze zienswijzen verstaanbaar te maken. Dat is het mooiste aspect van de godheid: het mysterie van de incarnatie (…) – christen is degene die begrijpt dat God gekomen is.[4]

Als andere bron van inspiratie noemde hij uitdrukkelijk het zenboeddhisme en Jan van Ruusbroec. Toch doet zich een belangrijke vraag voor: is Messiaens muziek religieus omdat ze als het ware door religieuze teksten gedoopt is en daardoor de christelijke geloofsmysteriën kan illustreren, of bezit zijn muziek van zichzelf de klank van het absolute, de toon van het onhoorbare? Kan muziek het bovenmenselijke, het goddelijke uitdrukken, of is ze daarin afhankelijk van het toegekende Woord? De kerkelijk theologische traditie handhaaft graag de superioriteit van het Geloof. Hoezeer de schoonheid van klank en melodie ons hart ook kan verheffen in de richting van Gods Woord, ze kan het niet vervangen en is in al haar bekoorlijkheid zelfs ‘gevaarlijk’. Aldus de woorden van muziekminnaar Augustinus, die erop wijst dat de muzikale geneugten ons kunnen verleiden tot het creëren van een auditief afgodsbeeld. Gods transcendentie raakt op de achtergrond en wordt vervangen door een menselijke vorm. De luisteraar zwelgt in de geschapen klanken en niet in God.

Bij Messiaen is er iets anders aan de hand. Hij heeft diep respect voor het gregoriaans, dat echter liturgisch gebonden is. Hij waardeert de ‘religieuze muziek’, dat wil zeggen iedere muziek die met eerbied het Goddelijke, het Onuitsprekelijk benadert. Maar hij wil een niveau hoger: zijn son-couleur, de verbinding van klank en kleur:

Voorts is het juist dat ik gekleurde muziek boven de liturgische en de religieuze muziek stel. Liturgische muziek viert God bij Hemzelf, in Zijn Kerk, in Zijn eigen Heiligdom; de religieuze muziek ontdekt hem op ieder uur en op iedere plaats, op onze eigen planeet Aarde (…) Maar de gekleurde muziek doet wat de glas-in-loodramen en rozetten van de Middeleeuwen doen: ze brengt ons de verblinding [l’éblouissement]. Tegelijk onze meest nobele zintuigen rakend, het gehoor en het zicht, doet ze onze zintuiglijkheid op haar grondvesten trillen, stimuleert ze onze verbeelding, vergroot ze onze intelligentie, zet ze aan tot het overstijgen van concepten, tot het bereiken van wat hoger is dan het denken en de intuïtie: het Geloof.[5]

Het woord ‘verblinding’ staat centraal. Messiaen citeert de door hem bewonderde Thomas van Aquino: ‘God overweldigt en verblindt ons door overmaat aan Waarheid’, woorden die tevens het einde vormen in zijn opera. Hij citeert Jan van Ruusbroec: ‘De contemplatie ziet iets, maar wat ziet ze? Een verhevenheid die boven alles uitgaat, die noch het een, noch het ander is.’ Kenmerk van alle mystiek is de verblinding. Als Messiaen zegt: ‘Ik denk dat er geen werkelijk profane, noch sacrale muziek bestaat, maar één enkele werkelijkheid gezien vanuit verschillend hoeken’, dan geeft dat te denken. In de verblinding wordt deze scheiding, dit onderscheid doorbroken. Er is muziek die het sacrale laat horen, of ze is er niet. Het criterium is of ze het normale, op het profane georiënteerde luisteren doorbreekt.

Al deze verblindingen bevatten een grote les. Zij laten zien dat God uitgaat boven woorden, gedachten (…) en alle dingen die als het ware met Hem verbonden zijn. Hij is alleen te kennen door zijn Woord, geïncarneerd in Jezus Christus. En wanneer de muzikale schildering, de gekleurde muziek, de son-couleurJezus Christus verheerlijken door de verblinding (…) nemen ze deel aan de schone lofzang van het Gloria, die tot God en Christus zegt: ‘Alleen Gij zijt Heilig, Alleen Gij zijt de Hoogste!’ In de ontoegankelijke hoogten. Aldus helpen ze ons beter te leven, ons beter voor te bereiden op de dood, ons beter voor te bereiden op de wederopstanding uit de doden en op het nieuwe leven dat ons wacht. Ze vormen een uitstekende ‘overgang’ naar, een uitstekend ‘voorspel’ op het onzegbare en onzichtbare (…) En tenslotte is er de doorbraak aan gene zijde, naar het onzichtbare en onzegbare, dat zich voor kan doen met behulp van son-couleuren zich laat samenvatten in de gewaarwording van verblinding.[6]

Wat voor het oog onverdraagbaar is, is voor het oor alsnog toegankelijk. Al dient dit oor van een bepaalde doofheid te worden genezen. Augustinus: ‘Gij schreeuwt, roept, Gij hebt mijn doofheid doorbroken.’ Er is een toon van het absolute die om gehoord te worden een doorbraak bewerkt, dat wil zeggen een vreugde, een glorie, een overmaat aan Waarheid, die zich kenbaar maakt aan oren die bereid zijn zich te laten overweldigen. Dat oor is bereid zich te onderwerpen aan een sacraal geweld. De scènes uit het leven van Franciscus brengen deze inbreuk ten gehore.

Wat zich opdringt is het kruis, de Engel die de melaatse ondanks zijn geklaag geneest, de Engel die met harde slagen op de kloosterdeur bonkt, en de broeders die geen idee hebben wie hen toespreekt, het inkerven van de stigmata, de kracht van het witte licht en de allesoverheersende klank waarmee Franciscus ten hemel vaart. Deze ‘doorbraak aan gene zijde’ is een inwijding, een rite de passage, een overgang die muzikaal teweeggebracht wordt. Maar waar naartoe? Niet naar onvermoede religieuze objecten of ongehoorde dogmatische uitspraken, maar naar geloof: geloof zonder meer, een absoluut geloof.

Geloof betekent dat de verblinding, de doorbraak aan gene zijde, die wegvoert van al het hoorbare, zichtbare en tastbare, nu naar het zintuiglijke terugkeert om een transfiguratie in de zintuigen te bewerkstelligen.

Messiaen kende deze doorbraak niet zozeer als mystieke ervaring, maar als een gebeurtenis tijdens het componeren. Hij wilde zich beslist geen mysticus noemen. Hij wantrouwde dat woord: ‘Het doet mensen denken aan een ziekelijke toestand, vage gevoelens en extases. Bovendien kan men iemand pas een mysticus noemen als hij overleden is. Het is een te persoonlijke en slecht begrepen zaak.’[7]Toch zou ik hem graag in de rij van mystici scharen. Hij is nu immers overleden. En hij kende de godservaring, in elk geval tijdens het componeren, ook al ontkende Messiaen dit laatste. Op de vraag of hij tijdens zijn werk wel eens la joie mystique had gekend, antwoordde hij: ‘Nee, in het geheel niet. Als ik werk zijn er zoveel dingen die onmiddellijkheid vereisen, zoveel details om te regelen dat ik geen aandacht kan geven aan wat ik doe. Ik ervaar dus niet wat u bedoelt. Ik contempleer niet, ik handel.’[8]Overigens noemt hij enkele interessante begrippen ten aanzien van mystieke beoefening: onmiddellijkheid; zo intens aan het werk zijn dan er geen gelegenheid is voor ‘opzettelijke’ aandacht; en niet contempleren maar handelen.

‘De weg naar heiliging gaat in onze dagen noodzakelijkerwijs via daden.’[9]

[uit: Nico Tydeman, Transmissie en Transcendentie. p.350 -358]

[1]Sander van Maas, Doorbraak en idolatrie:Olivier Messiaen en het geloof in muziek, Eburon, Delft, 2003, p. 39.

[2]Messiaen,Saint François d’Assise(dvd), The Hague Philarmonic, Chorus of De Nederlandse Opera, musical director Ingo Metzmacher, stage director Pierre Audi, Opus Arte 2009. Tekstboek, inleiding, libretto: uitg. Nederlandse Opera.

 

[3]Geciteerd in Sander van Maas, Doorbraak en idolatrie,p. 3.

[4]Idem, p. 7.

[5]Idem, p. 41.

[6]Idem, p .43.

[7]Idem, p. 13.

[8]Idem, p. 20.

[9]Dag Hammarskjöld, Merkstenen, Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1968, p. 124.