Etty Hillesum, een boeddhist kwartiertje
De nagelaten geschriften van Etty Hillesum zijn een goudmijn van spiritualiteit. De beschrijvingen van haar ervaringen, haar zelfreflecties, haar houding tegenover de Duitse bezetters, de strijd met haar verlangens, haar werk in Westerbork zijn voor velen een bron van inspiratie. Hier volgen enkele citaten die betrekking hebben op haar ontdekking en beoefening van meditatie, of zoals zij het zelf noemde: 'mijn buddhistisch kwartiertje'.
Zij noemt hier ook haar jongere broer Mischa, een zeer begaafd musicus, pianist, die op 'illegale zwarte avonden' voor prachtige concerten zorgde. De dirigent Mengelberg hoopte hem te kunnen vrijwaren van deportatie. Maar Mischa wilde dit slechts als het ook kon gelden voor de gehele familie. Toen hier van geen sprake kon zijn, werden moeder, vader, broer Willem, Mischa en Etty naar Westerbork gebracht en zijn zij samen met Etty op 7 september 1943 op transport gezet naar Auzwitsch. Niemand overleefde de kampen.
Mischa kreeg een prachtige biografie Mischa's spel en de ondergang van de familie Hillesum, door Jan Willem Regenhart, Uitgeverij Balans, 2012. Het boek bevat een cd met daarin twee preludes voor piano, gecomponeerd door Mischa en zijn uitvoering van Chopin, Polonaise A-dur, op.40.
De teksten over meditatie zijn genomen uit Etty Hillesum, De nagelaten geschriften, de cijfers verwijzen naar de bladzijden
En is het ook niet zo, dat me overal bidden kan, in een houten barak evengoed als in een stenen klooster en verder op iedere plek van deze aarde, waar God, in een bewogen tijd, nu eenmaal meent zijn evenbeelden neer te moeten smijten (624)
Het verhaal van Alfred Adler...." Men zou deze geschiedenis aldus kunnen samenvatten, dat ieder, die een belangrijk werk onderneemt, zichzelf dient te vergeten..." (11)
Ik geloof dat ik het maar zal doen: 's morgens voor het begin van het werk een half uurtje "naar binnen slaan", luisteren naar wat er binnen in me zit. "Sich versenken". Je kunt het ook mediteren noemen. Maar van dat woord ben ik nog een beetje griezelig. Maar waarom eigenlijk niet? Een stil half uur in je zelf. Het is niet genoeg alleen maar je armen en benen en alle andere spieren te bewegen, 's morgens in de badkamer. De mens is lichaam en geest En zo een half uur gymnastiek en een half uur "meditatie" kunnen samen een breed fundament van rust en geconcentreerdheid leggen voor de hele dag.
Maar het is niet zo eenvoudig: zo een "stille Stunde". Dat wil geleerd worden. alle klein menselijke rommel en franje zou dan moeten worden weggevaagd van binnen. Er is per slot van rekening zo'n hoop onrust voor niks in zo een klein hoofd. Verruimende en bevrijdende gevoelens zijn er ook wel, maar de rommel is er altijd doorheen. En laat dat dan het doel zijn van het mediteren: dat je vanbinnen één grote, ruime vlakte wordt zonder het geniepige struikgewas dat het uitzicht belemmert. dat er dus iets van "God" in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van "God" is. Dat er ook iets van "Liefde" in je komt, niet zo'n luxe-liefde van een half uurtje, waar je heerlijk in zwelgt, trots op je eigen verheven gevoelens, maar liefde, waarmee je iets kunt doen in de kleine dagelijkse praktijk. (59/60)
Wanneer men geleerd heeft zich te "versenken" in zichzelf, dan zal men zich ook helemaal kunnen versenken in een ander en in z'n werk, men wordt dan rustiger en minder versplinterd, zo stel ik me het tenminste voor...Niet denken, maar luisteren naar wat er binnen in je is. wanneer je dat 's morgens, voor je naar het werk gaat een poosje doet, dan geeft dat rust, die de hele dag doorstraalt. Eigenlijk hoor je zo'n dag te beginnen: tot alle flarden van gepieker en gedachtetjes eerst zijn weggevaagd uit je hoofd. Zoals je 's morgens stof en spinrag uit de kamer veegt, zo hoor je ook jezelf 's morgens innerlijk schoon te maken. En dan kun je pas beginnen met je werk (62)
Wat ik doe is "hineinhorchen" ( dit lijkt me onvertaalbaar) "Hineinhorchen" in mezelf, in de anderen, in de wereld. Ik luister heel intensief met heel m'n wezen en tracht te luisteren tot op de bodem der dingen. Ik ben altijd strak gespannen en vol aandacht, ik zoek naar iets en weet nog niet wat. Ik zoek natuurlijk een eigen waarheid, maar heb nog geen idee hoe die er uit zal zien. Ik ga blind op een bepaald doel af, ik voel dat er een doel is, maar waar en hoe weet ik niet (96)
Ik wil hineinhören. Jawel. Nou, toen ben ik in de uiterste hoek van mijn kamertje op de grond gaan zitten, ingeklemd in een hoek tussen twee muren, m'n kop heel diep naar beneden. Ja, daar zat ik, Heel stil. A.h.w. starende op m'n navel, in vrome afwachting, of er nieuwe krachten in me wilden opborrelen. M'n hart zat weer in een klem, het wilde niet vervloeien van binnen, alle afvoerkanalen weer dichtgeslibd en de hersens in een zware schroef ingeklemd. En wanneer ik daar zo in elkaar gedoken zit, wacht ik tot er iets wil smelten en iets wil gaan vloeien in me. (98)
Ben ik te intensief bezig? Ik wil deze eeuw leren kennen, van buiten en van binnen. Ik betast deze eeuw, iedere dag opnieuw, ik tast met m'n vingertoppen langs de contouren van deze tijd. Of is dat maar een fictie? (98/9)
En nu heb ik ook weer het plechtige gevoel: ik moet weer eens alles opnieuw aanpakken. Ik geloof dat ik de laatste tijd niet met de nodige ernst aan mezelf gewerkt heb. Ik dacht dat het zo ook wel ging. Vanmiddag vond ik mezelf plotseling geknield op de bruine cocosmat in de badkamer, m'n hoofd verborgen in m'n badjas, die op die kapotte rieten stoel slingerde. Ik kan helemaal niet goed knielen, er is een soort gene in me. Waarvoor? Waarschijnlijk voor het critische, rationele, atheïstische stuk, dat er ook in me zit. En toch is er af en toe een grote drang in me neer te knielen, met de handen voor m'n gezicht en op die manier een vrede te vinden en te luisteren naar een verborgen bron in me... En nu naar de cursus. (109)
Eigenlijk ben ik nog steeds bezig met inventariseren. Je zoekt naar een harmonie, naar een synthese, maar je weet dat die er niet is. Ik wil alles onder een gezichtspunt samenbrengen, door één leidende idee overkoepelen, maar de enige harmonie die je kunt vinden is door de tegenstellingen te aanvaarden. Iedere pool heeft zijn tegenpool, dat is nu eenmaal zo. Het is niet voldoende, dat je dit alleen met je verstand weet, je moet de veelheid der dingen ook leven en niet te krampachtig de veelheid willen smeden tot eenheid.
Ik ben nu eenmaal zo gemaakt dat ik bloot sta aan alles. Ik sta open voor alles en sluit me niet af en geef me prijs aan alle stormen en winden en alle prikkels van buiten en alles wat er van binnen opwelt. Ik geloof, dat ik mezelf niet spaar. Soms vind ik, dat ik het te zwaar heb en dat ik het me te moeilijk maak, door álles op me te laten inwerken en alles te willen begrijpen er dan weer ben ik dankbaar dat ik tot z'on gevoelig instrument gemaakt ben, dat dit leven, het innerlijke en het uiterlijke leven me in geen enkel facet vreemd blijft of zal blijven. (123)
Resultaten v. het Buddhistische kwartiertje: erg koud gekregen op de grond -
Je moet meer leren vertrouwen op je eigen ervaringen en waarnemingen en intuïtie en niet denken, dat je álles uit de boeken moet halen. (127)
En vroeger hoorde ik ook tot de mensen, die af en toe het gevoel hadden: ja, eigenlijkben ik welreligieus. Of zoiets positiefs. En nu moet ik opeens zomaar knielen, zelfs op een winternacht in de kou voor m'n bed. En het in-sich-hineinhören. Het je laten leiden, niet meer door wat er van buiten op je afkomt, maar wat er van binnen in je opstijgt. Het is nog maar een begin. Ik weet het. Maar het is niet meer een wankel begin, het is al gefundeerd. (221)
Iets wat ik al dagen lang, of weken lang, wil opschrijven, maar dat ik uit en soort schuchterheid - of nog steeds valse schaamte? - niet formuleren kan : door mijn hele lichaam gaat soms een natuurlijke beweging van te willen knielen, nee, het is nog anders: het is of het knielgebaar gemodelleerd is door m'n hele lichaam heen, ik voel het soms door m'n hele lichaam heen. Soms, in momenten van grote dankbaarheid, is het me een onweerstaanbare behoefte neer te knielen, het hoofd diep gebogen, de handen voor het gezicht. Het is een gebaar geworden, dat ín mijn lichaam zit en dat gebaar wil soms verwezenlijkt zijn. En ik herinner me: "Het kleine meisje dat niet knielen kon" en de ruwe kokosmat in de badkamer. En bij het schrijven van deze dingen tóch het gevoel van een zekere gene, of men over het intiemste van het intiemste schrijft. Veel meer schuchterheid en schaamte, dan wanneer ik over m'n liefdesleven zou schrijven. Is er ook wel iets zo intiem als s'mensen verhouding tot God? (334)
Ik ga nu naar m'n kleine kamer, de dag , die nog als een bonte mantel om me heen hangt, laat ik dan van mijn schouders glijden tot ik helemaal naakt ben voor de nacht. Dan kniel ik neer en de witte muur, waar tegen m'n bed staat, rijst zo sober en eenvoudig omhoog als die van een kloostercel. Mijn ernst, vroeger doorzeefd door zóveel twijfel en zelfspot, begint zich langzamerhand te herstellen van de vele aangevreten plekken, schiet steeds meer wortels naar alle kanten van m'n wezen. Goede nacht (472)
Ik ga nu weer langs de vele grachten lopen en zal proberen heel stil te zijn van binnen en luisteren naar binnen, wat er toch eigenlijk gebeurd is in me. Ik zal me nog heel erg moeten "verwandeln" deze dag. (535)
(Na de dood van Julius Spier) Zonet was ik in de badkamer. Ik dacht: nu ga ik naar de eerste dode. Het zei me eigenlijk niets. Ik dacht: ik moet iets plechtigs, iets buitengewoons doen. En ik knielde op de oude kokosmat in de kleine badkamer. En toen dacht ik: dit is conventioneel. Wat zit een mens toch vol conventies, vol voorstellingen over handelingen, waarvan hij denkt, dat ze in een bepaalde situatie moeten gebeuren.
Soms, op een onverwachts moment, knielt er opeens iemand neer in een hoekje van mijn wezen. Soms, als ik op straat loop, of midden in een gesprek met iemand. En die iemand, die daar neerknielt, is ikzelf. (548)
Zelfs als men een kwaal in z'n lichaam heeft kan de geest toch doorwerken en vruchtbaar zijn? En liefhebben en "hineinhörchen" in zichzelf en in anderen en in de samenhangen van dit leven en in jou. "Hineinhörchen", ik wilde dat ik daar een goede Hollandse uitdrukking voor kon vinden. Eigenlijk is mijn leven één voortdurend "hineinhörchen", in mijzelf, in anderen, in God. En als ik zeg: ík "horch ein", dan is het eigenlijk God in mij, die "hineinhorcht". Het wezenlijkste en diepste in mij dat luistert naar het wezenlijkste en diepste in de ander. God in God. (549)
Het is waar, ik leef intensief, soms komt het me voor dat het een demonische en extatische intensiteit is, maar ik vernieuw me van dag tot dag aan de oerbron, het leven zelf en ik rust uit van tijd tot tijd in een gebed. En dát weten degenen, die zeggen: je leeft te intensief, niet, dat men zich terug kan trekken in een gebed als in een kloostercel en dat men dan met vernieuwde kracht en herwonnen rust verder gaat. (566)
Dikwijls, wanneer ik daar rondliep in Westerbork, tussen de rumoerige en kibbelende en actieve leden van de J.R., dan dacht ik: ach, laat mij maar een stukje ziel van jullie zijn. Laat ik maar de opvangbarak zijn van het betere in jullie, dat er toch zeker in ieder van jullie is. Ik hoef niet zoveel te doen ik wil er alleen maar zijn. Laat mij in dit lichaam maar de ziel zijn. En in ieder van de mensen vond ik wel een gebaar of een blik, die ver boven hun eigen niveau uitging en waarvan ze zichzelf waarschijnlijk nauwelijks bewust waren. En ik voelde me de bewaarster daarvan (547/8)
Hoe moet ik je danken, mijn God, voor al het goede dat je me doet toevloeien ononderbroken. Voor alle vriendschap, voor de vele vruchtbare gedachten, voor dat grote gevoel van liefde, dat er in me is en die ik op iedere stap kan omzetten, voor alles. Soms geloof ik haast, dat het te veel is, dan weet ik niet hoe ik dat alles ooit goed moet maken. Maar het is net of door die grote liefde alles wat je doet vruchtbaar wordt, misschien zal ik het nog eens kunnen uitdrukken -
Verwoorden, verklanken, verbeelden.
Veel mensen zijn nog hiëroglyphen voor me, maar heel langzaam leer ik ze dan ontcijferen. Het is het mooiste wat ik ken: het leven bijeen te lezen uit de mensen.
In Westerbork was het soms net of ik voor het naakte staketsel van het leven stond. Het binnenste geraamte van het leven, ontdaan van iedere buitenbouw. Ik dank je mijn God, dat je me steeds beter leert lezen. (552)
We zullen er samen heel wat kunnen delen en dragen, in de winter: áls we het dan ook maar dragen en elkaar helpen te dragen: de kou, de duisternis en de honger. En als we het dan tegelijkertijd maar weten, dat we het te dragen hebben met een héle mensheid, deze winter, mét onze z.g. vijanden, als we ons dan ook maar ingeschakeld voelen in één groot geheel en weten, dat we een van de vele fronten zijn, die over de hele wereld verspreid zullen zijn. - (561)
Zou men mensen kunnen leren, dat men er aan "werken" kan: het veroveren van de rust in zichzelf? Innerlijk productief en vertrouwend verder te leven, over de hoofden van de angsten en de geruchten heen? Dat men zichzelf kan dwingen neer te knielen in de uiterste en rustigste hoek van het eigen innerlijk en daar zolang geknield te liggen, tot er een gezuiverde hemel boven je staat en niets meer dan dat? Ik heb het weer even aan den lijve ervaren, sinds gisterenavond, wat mensen tegenwoordig moeten lijden, het is goed dat iedere keer weer te weten en iedere keer weer te leren van zichzelf hoe men dat bevechten moet. En dan weer ongestoord te gaan door de wijde en onbelemmerde landschappen van het eigen hart - Maar zover ben ik nog niet. eerst maar naar de tandarts en vanmiddag naar de Keizersgracht - (561)
Mijn pianospelende broertje van 21 schrijft dit uit een krankzinnigengesticht in het hoeveelste? oorlogsjaar:
'Henny, ook ik geloof, wéét, dat het andere leven, na dit, bestaat. Ik geloof zelfs, dan enkele mensen het, met dit leven gelijktijdig, al kunnen zien en ondergaan. Dat is het leven waarin de eeuwige fluisteringen der mystiek tot levende werkelijkheid zijn geworden, en waarin gewone, alledaagse voorwerpen of gezegden een hogere betekenis hebben gekregen. Het is best mogelijk, dat de mensen ná de oorlog er meer voor zullen openstaan dan tot dusverre, dat zij van een hogere wereldorde gezamenlijk doordrongen zullen worden" (565)
Wonderlijk is een mens toch. Wat zou ik veel willen schrijven. Ergens diep binnen in me: een werkplaats, waar titanen deze wereld opnieuw smeden. Ik schreef eens wanhopig: het is of ausgeregnet in míjn kleine hoofd, in mijn enge schedeldak dat deze wereld tot klaarheid moet worden gedacht. Nu denk ik het nog wel eens, in een bijna satanische overmoed. Ik weet ook hoe het komt: ál mijn scheppende krachten - ik dank je mijn God dat je er mij zovele gegeven hebt -zijn intact en ongerept bij me. Ik weet ze steeds weer te ontroven aan de klauwen van de dagelijkse zorgen en angsten, ik weet ze steeds minder de gevangenen te doen zijn van de materiële noden van de voorstellingvan honger en kou en gevaren. Het is toch immers steeds de voorstellingen niet de realiteit. De realiteit is iets, wat men op zich moet nemen, al het lijden, dat erbij komt, al de moeilijkheden, men moet ze op zich nemen en dragen, al dragende vergroot de draagkracht. Maar de voorstellingover het lijden (wat niet echt "lijden" is, lijden op zichzelf is immers vruchtbaar en kan het leven tot iets kostbaars maken) moet men afbreken. En breekt men de voorstellingen af, waarin het leven als tussen tralies gevangen zit, dan bevrijdt men het werkelijke leven in zichzelf en de krachten in zichzelf en dan zal men ook de krachten hebben om het werkelijke lijden, in het eigen leven en in dat van de mensheid , te dragen. (569)
Ik geloof, ik kan alles van dit leven en van deze tijd dragen en verwerken. En wanneer de onstuimigheid te groot is, en wanneer ik er helemaal niet meer uit weet te komen, dan blijven me altijd nog twee gevouwen handen en een gebogen knie. Het is een gebaar, dat ons Joden niet van geslacht op geslacht is overgeleverd. Ik heb het moeizaam moeten leren. Het is mijn kostbaarste erfdeel van de man, wiens naam ik al bijna vergteen heb, maar wiens beste deel ik verder leef.
Wat is dat eigenlijk een merkwaardige geschiedenis geweest van mij: die van het meisje, dat niet knielen kon. Of met een variatie: van het meisje dat, leerde bidden. Het is m'n intiemste gebaar... (580)
[Etty Hillesum: voorbeeld van de ontdekking vam contemplatie, moeizaam in uiterst moeizame omstandigheden, het leren van introspectie die tot contemplatie leidt: het omvatten van het leven in alle omstandigheden. Een wereldse contemplatie in de wereld geleerd, in de wereld van de 20e eeuw]