›› Varia

Friedrich Nietzsche over goed en kwaad

 

Nietzsche 2"Aan de andere kant: is men eenmaal met zijn schip hier verzeild geraakt, welaan dan! Nu stevig de tanden op elkaar! De ogen open! De hand vast aan het roer! - we zeilen rechtstreeks over de moraal heen, we pletten, verbrijzelen daarbij misschien ons eigen restant van moraliteit doordat we daarheen durven varen, - maar wat doen wij ertoe! Nog nooit heeft zich voor roekeloze reizigers en avonturiers een diepere wereld van inzichten geopend.”

FRIEDRICH NIETZSCHE Twee soorten moraal (Voorbij goed en kwaad, Boek IX , 260)

 Tijdens een omzwerving door de vele fijnere en grovere soorten moraal die tot dusver op aarde hebben geheerst of nog heersen, ontdekte ik dat bepaalde kenmerken regelmatig terugkeerden en met elkaar samenhingen: tot zich ten slotte twee grondtypen aan mij openbaarden en er een fundamenteel onderscheid naar voren sprong. Er is herenmoraal en slavenmoraal;-ik voeg hier direct aan toe dat er in alle hogere, meer gemengde culturen ook pogingen tot verzoening van die twee grondtypen waargenomen kunnen worden, maar vaker een mengeling ervan, een verkeerd begrip van beide, soms zelfs een koppig naast elkaar bestaan -zelfs in dezelfde mens, binnen één ziel. De morele waardenonderscheidingen zijn óf onder een heersende mensensoort ontstaan die zich met een gevoel van welbehagen haar onderscheid ten opzichte van de overheersten bewust werd, -óf onder de overheersten zelf, de slaven en afhankelijken van elk niveau. In het eerste geval, als de heersenden het begrip 'goed' bepalen, zijn het de trotse, verheven zielsinhouden die als het onderscheidende, de rangorde bepalende worden gevoeld. De voorname mens zondert de wezens van zich af waarin het tegendeel van die verheven, trotse inhouden tot uiting komt: hij veracht hen. Men merke hier meteen op dat de tegenstelling 'goed' en 'slecht' in dit eerste type moraal zoveel betekent als 'voornaam' en 'verachtelijk': -de tegenstelling 'goed' en 'kwaad' is van andere oorsprong. Veracht wordt de laffe, angstige, kleinmoedige, geborneerd om nuttigheid bezorgde mens; en ook de wantrouwige met zijn bevangen blik, de zich vernederende, het hondse type mens dat zich laat mishandelen, de bedelende flikflooier en vooral de leugenaar: -in hun hart geloven alle aristocraten dat het gewone volk leugenachtig is. 'Wij waarachtigen'- zo noemden zich de edelen in het oude Griekenland. Het ligt voor de hand dat morele waardekwalificaties overal eerst aan mensen en alleen indirect en pas laat aan handelingen werden gehecht: reden waarom het een ernstige vergissing is wanneer moraalhistorici van probleemstellingen uitgaan als 'waarom werd de medelijdende handeling geprezen?' De mens van het voorname type is voor zijn gevoel  zelf  waardebepalend, hij heeft geen goedkeuring nodig, hij oordeelt 'wat voor mij schadelijk is, is schadelijk als zodanig,' hij ziet zichzelf als iets waaraan de dingen pas hun eer ontlenen, hij is waardenscheppend.Alles wat hij over zichzelf weet, eert hij: zulk een moraal is zelfverheerlijkend. Op de voorgrond staat het gevoel van overvloed, van macht die wil overstromen, het geluk van de hoogspanning, het bewustzijn van een rijkdom die zou willen schenken en afstaan: -ook de voorname mens helpt de ongelukkige, niet of bijna niet uit medelijden, maar meer uit een drang die door de overstromende macht wordt veroorzaakt. De voorname mens eert in zichzelf de machtige én degene die macht over zichzelf heeft, die weet te spreken en te zwijgen, die met genoegen strengheid en hardheid jegens zichzelf betracht en eerbied voor al het strenge en harde heeft. 'Een hard hart legde Wodan mij in de borst', heet het in een oude Scandinavische sage: terecht zijn deze dichterlijke woorden uit de ziel van een trotse viking opgeweld. Dit type mens is er juist trots op niet geschapen te zijn voor het medelijden: de held van de sage voegt er dan ook waarschuwend aan toe 'wie niet al jong een hard hart heeft, bij hem wordt het nooit meer hard'. Voorname, dappere mensen die zo denken staan het verst af van de moraal die juist in medelijden, activiteit ten bate van anderen of désintéressement (= onbaatzuchtigheid) een blijk van moraliteit ziet; geloof in zichzelf, trots op zichzelf, een houding van elementaire vijandschap en ironie tegenover 'onbaatzuchtigheid' behoren al even stellig tot de voorname moraal als een lichte geringschatting en voorzichtigheid ten aanzien van medegevoel en een 'warm hart'. - Het zijn de machtigen die kunnen bewonderen, het is hun kunst, hun terrein waar ze hun uitvindingen doen. Diepe eerbied voor ouderdom en traditie - het hele recht berust op deze dubbele eerbied -, geloof en vooroordeel ten gunste van voorouders en ten nadele van nieuwe generaties zijn karakteristiek voor de moraal der machtigen; en als omgekeerd de mensen met 'moderne ideeën' bijna instinctief aan ‘vooruitgang' en 'de toekomst' geloven en steeds meer tekortschieten in achting voor de ouderdom, verraadt zich daarin al voldoende de weinig voorname oorsprong van deze 'ideeën'. Volkomen vreemd echter tegenover de moderne smaak staat de moraal der heersenden in de pijnlijke strengheid van haar principe dat men slechts tegenover zijnsgelijken plichten heeft; en dat men jegens de wezens van lagere rang, jegens al het vreemde naar goeddunken of 'zoals het hart het wil' en hoe dan ook 'voorbij goed en kwaad' mag handelen -: hier kunnen dan eventueel medelijden en dergelijke onder vallen. Het vermogen en de plicht tot langdurige dankbaarheid en langdurige wrok - beide slechts binnen het kader van zijnsgelijken -, de verfijning in de vergelding, het geraffineerde begrip in de vriendschap, een zekere noodzaak om vijanden te hebben (als het ware als afvoerkanalen voor de affecten afgunst, twistzucht, overmoed, - in wezen om een goede vriend te kunnen zijn) : dat zijn allemaal karakteristieke trekken van de voorname moraal, die, zoals gezegd, niet de moraal van de 'moderne ideeën' is en daarom tegenwoordig moeilijk na te voelen, uit tegraven en bloot te leggen. - Anders is het gesteld met het tweede type moraal, de slavenmoraal.Indien de overweldigde, verdrukte, lijdende, onvrije, onzelfverzekerde en vermoeide mensen gaan moraliseren: wat zal dan de gemeenschappelijke noemer van hun morele waardeschattingen zijn? Waarschijnlijk zal er een pessimistische argwaan tegen de gehele situatie van de mens in tot uitdrukking komen, misschien een veroordeling van de mens met inbegrip van zijn situatie. Het oog van de slaaf beziet de deugden van de machtigen met afgunst: hij heeft scepsis en wantrouwen, hij heeft een subtiel wantrouwen tegen al het 'goede' dat daar geëerd wordt -, hij zou er zich van willen overtuigen dat het geluk zelf daar niet echt is. Omgekeerd worden die eigenschappen te voorschijn gehaald en met licht overgoten, die ertoe dienen de lijdenden het bestaan te verlichten: hier komen het medelijden, de gedienstige, hulpvaardige hand, het warme hart, het geduld, de vlijt, de deemoed, de vriendelijkheid tot eer en aanzien - , want dat zijn hier de nuttigste eigenschappen en bijna de enige middelen om de druk van het bestaan te verdragen. De slavenmoraal is in essentie een nuttigheidsmoraal. Dit is de ontstaansbron van die vermaarde tegenstelling tussen 'goed' en 'kwaad': - inhet kwade worden macht en gevaarlijkheid gevoeld, een zekere vreeswekkendheid, verfijning en een kracht die geen verachting duldt. Dus volgens de slavenmoraal wekt de 'kwade' vrees; volgens de herenmoraal is het juist de 'goede' die vrees wekt en wekken wil, terwijl de 'slechte' als de verachtelijke mens wordt ervaren. De tegenstelling wordt tot het uiterste toegespitst als zich nu, getrouw aan de beginselen van de slavenmoraal, ten slotte ook aan de 'goeden' van deze moraal een zweem van minachting hecht - die licht en welwillend kan zijn - , omdat de goede binnen de denktrant der slaven in elk geval de ongevaarlijke mens moet zijn: hij is goedig, gemakkelijk te bedriegen, een beetje dom wellicht, un bonhomme (= een brave burger). Overal waar de slavenmoraal terrein wint, vertoont de taal de neiging de woorden 'goed' en 'dom' tot elkaar te laten naderen. - Een laatste fundamenteel verschil: het verlangen naar vrijheid, het instinct voor het verfijnde geluk van het vrijheidsgevoel, behoort net zo noodzakelijk tot de slavenmoraal en -moraliteit, als een kunstzinnige, geestdriftige eerbied en toewijding de vaste symptomen zijn van een aristocratische manier van denken en waarderen. - Op grond hiervan kan men zonder meer begrijpen waarom de liefdeals passie - onzeEuropese specialiteit - beslist van voorname afkomst moet zijn: zoals bekend is zij een uitvinding van de Provençaalse troubadours, die schitterende inventieve lieden van het 'gai saber' (= vrolijke weten), aan wie Europa zoveel, bijna zichzelf te danken heeft. –

 «Het geloof in het lichaam is fundamenteler dan het geloof aan de ziel (…).» En ook: «Lust is een soort pijn.»

Op het einde van voorbij goed en kwaad

‘Eerlijkheid, gesteld dat dit onze deugd is, waarvan wij ons niet kunnen bevrijden, wij vrije geesten – nu, wij willen er met al onze boosaardigheid en liefde aan werken en zullen niet moe worden ons in onzedeugd, de enige die ons rest, te “vervolmaken” […] Onze eerlijkheid, wij vrije geesten, – laten we zorgen dat zij niet onze ijdelheid, onze pronk en praal, onze beperking, onze domheid wordt!’

‘Moraal is het kudde-instinct in het individu’. 

Nietzsche 3Wees niet deugdzamer dan uw krachten toelaten.

‘We zijn onbekenden voor onszelf, wij mensen van de kennis, we kennen onszelf niet”  (Zo begint Nietzsche zijn voorrede van ‘De Genealogie van de moraal’).

 Nietzsche Eerste verhandeling : 'Goed en kwaad', 'goed en slecht' (De genealogie van de moraal) 

Het pathos van de voornaamheid en de distantie, het duurzame en dominerende totale en fundamentele gevoel van een hogere, overheersende soort tegenover een lagere soort, een ‘beneden’ – dat is de oorsprong van de tegenstelling ‘goed’ en ‘slecht’. Het recht van de heerser tot het geven van namen gaat zo ver dat men ook eens zo vrij moet durven zijn de oorsprong van de taal zelf als machtsuiting van de heersers te begrijpen: zij zeggen ‘dat IS dat en dat’, ze verzegelen elk ding en elke gebeurtenis met een klank en nemen het daardoor als het ware in bezit.

Er schuilt van meet af aan iets ongezindsin priesterlijke aristocratieën (…) De mensheid zelf lijdt nog onder de nawerkingen van deze priesterlijke kuur-activiteiten! Denk maar aan bepaalde dieetvormen (nvda : Vasten, Ramadam..) (het vermijden van vlees), aan de seksuele onthouding, aan de vlucht ‘in de woestijn’ (isolatie zonder de daaropvolgende mestkuur en overvoeding die het effectiefste middel tegen elke hysterie van het ascetisch ideaal vormen) : plus de hele anti-sensuele, lui en geraffineerd makende metafysica van de priesters, hun zelfhypnotisering naar voorbeeld van fakirs en brahmanen (…). Bij de priesters wordt alles nu eenmaal gevaarlijker, niet alleen kuren en geneeskunsten, maar ook hoogmoed, wraak, scherpzinnigheid, losbandigheid, liefde, heerszucht, deugd, ziekte; - hieraan zou echter ook met enige redelijkheid toegevoegd kunnen worden dat de mens als zodanig pas dankzijin essentie gevaarlijke bestaansvorm, de priesterlijke, een interessant dieris geworden, dat de menselijke ziel hier eerst in een hogere betekenis dieptegekregen heeft en verdorvengeworden is – en dat zijn tot nu toe de twee grondvormen van de superioriteit van de mens boven ander gedierte!

De priesters zijn, zoals bekend, de boosaardigste vijanden– waarom toch? Omdat zij de meest machtelozen zijn. Vanwege die machteloosheid neemt hun haat kolossale, lugubere proporties aan, hij groeit uit tot de giftigste vorm van spiritualiteit. De echt grote haters uit de wereldgeschiedenis zijn altijd de priesters geweest, de meest geestrijke haters trouwens ook : - vergeleken bij de geest van de priesterlijke wraak valt alle overige geest vrijwel in het niet.

Het ressentiment : 

De noodzakelijke gerichtheid naar buiten in plaats van op zichzelf terug behoort nu eenmaal tot het ressentiment.

Als de voorname waarderingswijze zich vergist en tegen de realiteit zondigt, dan gebeurt dat met betrekking tot de sfeer die haar nietgenoegzaam bekend is en tegen de werkelijke kennis waarvan zij zich stug teweerstelt : zij miskent in sommige gevallen de door haar verachte sfeer van de gewone man, van het lagere volk; anderzijds moet me bedenken dat het affect van de verachting, het neerkijken, het neerbuigend kijken, vooropgesteld dat dat het beeld van het verachte vervalst, bijlange na niet de vervalsing zal evenaren waarmee de onderdrukte haat, de wrok van de machteloze, zich aan zijn tegenstander – in effigie natuurlijk – zal vergrijoen.

Wat veroorzaakt heden ten dage onzeafkeer van ‘de mens’? want wij lijdenaan de mens, dat staat vast. Niet de angst; eerder het feit dat we niets meer in de mens te vrezen hebben; dat het gewormte ‘mens’ op de voorgrond ligt te kronkelen (…) ja zelfs dat hij er een zeker recht op heeft zich zo te voelen, voor zover hij zich verre voelt staan van de enorme massa van mislukte, ziekelijke, vermoeide en afgeleefde mensen waar Europa tegenwoordig naar begint te stinken, voor zover hij zich dus ervaart als iets wat tenminste relatief geslaagd is, iets wat tenminste nog levensvatbaar is, wat tenminste ja zegt tegen het leven.

De aanblik van de mens is vermoeiend geworden – wat is tegenwoordig nihilisme als het ditniet is?... We zijn de mensmoe.

Het ontbreekt ook nu niet aan gebieden waarop de strijd nog onbeslist is en verder wordt uitgevochten. Men zou zelfs kunnen zeggen dat hij inmiddels steeds hoger opgevoerd en juist daarom steeds dieper, steeds geestelijker geworden is.

Ik heb besloten om de rest van mijn leven te wijden aan mijn dochters en tevens aan alle kinderen van de wereld. Dit is mijn roeping, mijn levensopdracht; bijgestaan door onder meer mijn grote held, filerend filosoof en man van diepe inzichten, Friedrich Nietzsche.

[Over het volgende boek, “Voorbij goed en kwaad” , schreef Nietzsche aan een oude vriendin dat het eigenlijk pas rond het jaar 2000 gelezen zou mogen worden; en een recensent had het boek tot Nietzsche`s volle tevredenheid “dynamiet” genoemd. Hij bevestigde er eens te meer mee dat hij niet schreef voor zijn tijdgenoten ( evenals Schopenhauer overigens), maar voor het nageslacht.]

Uit De ANTICHRIST :  

Ik veroordeel het christendom met de meest verschrikkelijke beschuldiging, die een beschuldiger ooit in z'n mond heeft genomen: Het is de grootste corruptie, die je je kunt voorstellen; het is de ultieme corruptie en de slechtst denkbare corruptie. De christelijke kerk heeft niets onbezoedeld gelaten met z'n verloederende werking. Alles wat van waarde was, heeft het in waardeloosheid doen verkeren; iedere waarheid in een leugen veranderd; iedere vorm van integriteit in iets laag bij de grond. Het leeft bij de gratie van ellende. Het creëert ellende om zelf te overleven. De zonde bijvoorbeeld is door de kerk uitgevonden en verbeterd: Deze "gelijkheid-van-iedere-ziel-voor-god" is de grootste leugen aller tijden en is het slechtste, dat de mensheid ooit is overkomen.

Om alles wat menselijk is, tegen te spreken.

Om het zichzelf geestelijk bevuilen tot een kunst te verheffen.

Om het liegen tot iedere prijs.

Om z'n aversie en verachting van alle goede en verheven eerlijke instincten.

Om z'n parasitisme als enige praktisering van de kerk; met z'n bloedeloze heilige idealen, al het bloed, alle liefde, alle levenshoop opzuigend.

Om het hiernamaals als wil tot het ontkennen van ieder realiteitsgevoel

Om z'n kruis als symbool voor de meest onderaardse samenzwering, die ooit heeft plaatsgevonden, tegen alles wat gezond is .... tegen alles wat mooi is .... tegen iedere vorm van geestelijk welzijn ....tegen iedere vorm van intellect .... tegen iedere vorm van mildheid .... tegen het leven zelf !

Deze eeuwige beschuldiging zal ik op alle muren schrijven, waar er maar muren te vinden zijn.

Ik beschik over letters, die blinden kunnen lezen en over woorden, die doven kunnen horen.

Ik noem het christendom de enige grote vloek, de enige grote vernedering, de enige grote wraakzucht, waarvoor geen enkel middel gemeen genoeg, geheim genoeg, onderaards genoeg en klein genoeg is. Ik noem het de enige grootste onsterfelijke vloek van de mensheid.

En de mensheid berekent de tijd nog wel vanaf de dag, dat deze ellende begon; vanaf de eerste dag van het christendom! Waarom niet vanaf z'n laatste? Vanaf vandaag 

UMWERTUNG ALLER WERTE.... !"

 "....Op deze plaats kan ik er niet meer omheen, mijn eigen hypothese over de oorsprong van het kwade 'geweten' in een eerste voorlopige formulering te gieten: het is niet eenvoudig om haar over het voetlicht te brengen en zij wil dat er lang over haar nagedacht, gewaakt en geslapen wordt.

Ik beschouw het kwade geweten als de zware ziekte die de mens heeft moeten oplopen onder de druk van de aller grondigste verandering die hij ooit heeft doorgemaakt - de verandering die plaatsvond toen hij definitief in de betovering van de samenleving en de vrede gevangen was geraakt. Even zo als het de waterdieren moet zijn vergaan, toen zij werden gedwongen of landdieren te worden, of te gronde te gaan, verging het deze uitstekend aan de wildernis, de oorlog, het rondzwerven, het avontuur aangepaste halve dieren - opeens hadden al hun instincten hun waarde verloren, waren ze 'uit hun hengsels gelicht'. Ze moesten in het vervolg op hun voeten lopen en 'zichzelf dragen' terwijl ze tot dusverre door het water gedragen werden: er drukte een verschrikkelijke zwaarte op hen. Voor de eenvoudigste verrichtingen voelden zij zich te onhandig, ze moeten het in deze nieuwe onbekende wereld zonder hun oude gidsen doen, de regulerende onbewust-zeker leidende aandriften - ze waren ineengekrompen tot denken, redeneren, berekenen, het combineren van oorzaken en gevolgen, deze ongelukkigen, tot hun 'bewustzijn', tot het armzaligste en feilbaarste orgaan dat ze hadden ! Ik geloof dat er nooit een zo ellendig gevoel, een zo loodzwaar onbehagen op de wereld heeft gedrukt - en daarbij waren die oude instincten niet plotseling opgehouden hun eisen te stellen! Het was alleen niet goed en maar zelden mogelijk, hun ter wille te zijn: in hoofdzaak moesten zij nieuwe en als het ware ondergrondse bevredigingen zoeken. Alle instincten die zich niet naar buiten ontladen, keren zich naar binnen - dit is wat ik de verinnerlijking van de mens noem: pas dan krijgt de mens het aangroeisel dat men later zijn 'ziel' noemt. De gehele innerlijke wereld, oorspronkelijk als tussen twee vliezen gespannen zo dun, is uiteen en opengegaan, heeft diepte, breedte, hoogte gekregen in dezelfde mate als de ontlading van de mens naar buiten is geremd. De vreselijke bolwerken waarmee de organisatie van de staat zich tegen de oude vrijheidsinstincten beschermde - vooral de straffen behoren tot deze bolwerken -, brachten teweeg dat alle instincten van de wilde vrije zwervende mens zich naar achteren, tegen de mens zelf keerden. De vijandschap, de wreedheid, het genot van de vervolging, de overval, de verandering, de verwoesting - dat dit zich allemaal tegen de bezitters van deze instincten keert: dat is de oorsprong van het 'kwade geweten'. De mens die ongeduldig, bij gebrek aan externe vijanden en weerstanden, in een drukkende zedelijke bekrompenheid en regelmaat gedrongen, zichzelf verscheurde, vervolgde, aanklaagde, opjoeg, mishandelde, dit zich tegen de tralies van zijn kooi wond stotende dier, dat men wil 'temmen', dit ontbering lijdende en door heimwee naar de woestijn verteerde wezen, dat van zich zelf een avontuur, een martelkamer, een onzekere en gevaarlijke wildernis moest maken - deze dwaas, deze verlangende en wanhopige gevangene, werd de uitvinder van het 'kwade geweten'. Met hem begon echter de grootste en macaberste ziekte waarvan de mensheid tot op heden nog niet genezen is, het lijden van de mens aan de mens, aan zichzelf: ten gevolge van een gewelddadige scheiding van het animale verleden, een sprong en val als het ware in nieuwe situaties en levensomstandigheden, een oorlogsverklaring tegen de oude instincten waarop tot dan toe zijn kracht, lust en vreselijkheid hadden gesteund. Hier zij dadelijk aan toegevoegd, dat er nu aan de andere kant met het feit van een tegen zichzelf gekeerde, tegen zichzelf partij kiezende dieren ziel een zo nieuw, diep, ongehoord, raadselachtig, paradoxaal iets met grote toekomst bestond, dat het aanzien van de aarde er essentieel door veranderde. Inderdaad, er waren goddelijke toeschouwers voor nodig om het schouwspel naar waarde te schatten dat daarmee begon en waarvan het einde in het geheel nog niet in zicht is - een schouwspel te subtiel, te wonderbaarlijk, te paradoxaal, dan dat het zich zinloos-onopgemerkt op de een of andere belachelijke planeet zou mogen afspelen! De mens telt sindsdien mee onder de meest verrassende en opwindende gelukkige worpen die het 'grote kind' van Heraclitus, of dat nu Zeus of Toeval heet, met zijn dobbelstenen doet - hij wekt belangstelling voor zichzelf, een spanning, een hoop, een zekere overtuiging bijna, alsof zich iets in hem aankondigt en voorbereidt, alsof de mens geen doel, maar alleen een weg, een incident, een brug, een grote belofte is...."

.Het is een ziekte, het kwade geweten, dat staat vast, maar dan een zoals zwangerschap er een is. Gaan we de omstandigheden na waaronder deze ziekte tot haar vreselijkste en subliemste crisis is gekomen - dan zullen we zien wat er eigenlijk met haar zijn intrede heeft gedaan in de wereld....

Binnen de oorspronkelijke stamgemeenschap - we hebben het nu over de grijze voortijd - erkent de levende generatie telkens tegenover de vorige, en speciaal tegenover de eerste stamvaders, een juridische verbintenis: Men is ervan overtuigd, dat de stam enkel en alleen dankzij de opofferingen en prestaties van de voorouders bestaat - en dat men hun die door opofferingen en prestaties moet terugbetalen: men erkent dus een schuld, die nog voortdurend groter wordt, doordat deze voorouders in hun voortgezette bestaan als machtige geesten de stam vanwege hun kracht steeds nieuwe voordelen en voorschotten blijven geven. Om niet soms? Maar voordat ruwe en 'zielsarme' tijdperk bestaat er geen 'om niet'. Wat kan men hun teruggeven ? Offers (aanvankelijk als voeding, in de grofste zin van het woord), feesten, kapelletjes, eerbetuigingen, gehoorzaamheid vooral - want alle gebruiken zijn als producten van de voorouders ook dier bepalingen en bevelen -: geeft men hun ooit genoeg? Dat bange vermoeden beklijft en wordt sterker: van tijd tot tijd dwingt het tot een grote afkoop ineens, de een of andere monsterlijke terugbetaling aan de 'schuldeiser' (het beruchte eerstgeborenenoffer bijvoorbeeld, bloed, mensenbloed, in elk geval). De angst voor de voorvader en zijn macht....het bewustzijn van verplichtingen aan hem.... Misschien is dit zelfs de oorsprong van de goden, met andere woorden een oorsprong die in angst gelegen is !...."

 "....De opkomst van de christelijke god, de maximale god die tot nu toe ooit bereikt is, heeft daarom ook het maximum aan schuldgevoel op aarde geproduceerd. Aangenomen dat wij zoetjesaan in de tegenovergestelde beweging terechtgekomen zijn, dan kunnen we met een forse waarschijnlijkheid uit het onweerhoudbare verval van het geloof in de christelijke god afleiden, dat er nu ook wel al een aanzienlijk verval van het menselijk schuldbewustzijn zal plaats hebben; de kans is zelfs niet denkbeeldig, dat de volmaakte en definitieve triomf van het Atheisme de mensheid van heel dat gevoel, verplichtingen jegens haar begin, haar causa prima, te hebben, zou kunnen verlossen. Atheisme en een soort tweede onschuld horen bij elkaar...."

  ".... Hoe geef je het mensdier een geheugen? Hoe prent je dit botte, domme momentverstand, deze vleesgeworden vergeetachtigheid iets in, zo dat het de mens bijblijft?'.... 

Dit oeroude vraagstuk is, zoals men zich wel kan voorstellen, nu niet bepaald met zachtaardige antwoorden en middelen opgelost; misschien is zelfs niets van de hele voorgeschiedenis van de mens zo vreselijk en sinister als zijn mnemotechniek. 'Je brandt iets in om het in de herinnering te laten blijven hangen: alleen dat wat niet ophoudt pijn te doen, blijft in de herinnering bewaard' - dat is een hoofdbeginsel van de alleroudste (en jammer genoeg ook aller hardnekkigste) psychologie op aarde..."

Bijvoorbeeld het stenigen (-zelfs de sage laat de molensteen al op het hoofd van de schuldige vallen), het radbraken (de eigenaardige uitvinding en specialiteit van de Duitse genius in het rijk der straffen), het met de paal doodgooien, het door paarden laten verscheuren of vertrappen (het 'vierendelen'), het koken van de misdadiger in olie of wijn (nog in de veertiende en vijftiende eeuw), het geliefde villen ('riemen snijden' ), het uitsnijden van vlees uit de borst; ook bestreek men de boosdoener wel met honing en leverde hem in de brandende zon over aan de vliegen. Met behulp van dergelijke beelden en procedures houden de mensen ten slotte vijf of zes 'ik wil niet' overwegingen in het geheugen vast, waaromtrent zij hun belofte gegeven hebben teneinde de voordelen van de maatschappij te kunnen genieten - en inderdaad! Met behulp van dit soort geheugen kwamen ze ten slotte 'tot rede'! - Ach, de rede; de ernst, de heerschappij over de affecten, die hele duistere toestand die nadenken heet, al die voorrechten en pronkstukken van de mens: hoe duur heeft hij die moeten betalen? Hoeveel bloed en afgrijzen ligt aan alle 'goede dingen' ten grond !...."

Nietzsche 4