Hoe bijzonder het is om leerling te zijn
Enige tijd geleden viel bij mij de volgende gedachte binnen – een scheur in een door gewoonte gevormd beeld: hoe bijzonder is het om leerling te zijn. De aanleiding was een vertaling van de laatste regels van de Sandokai, een tekst die dagelijks gezongen wordt in de zentempels en toegeschreven wordt aan de Chinese zenmeester Shitou Kisen (700-790). De vertaling gaat als volgt: ‘Leerlingen van het mysterie, nederig dring ik er bij jullie op aan, verspil geen moment, dag noch nacht. Voor het eerst drong het echt tot mij door: het is mijn levenstaak een leven lang leerling te zijn van een onuitputtelijk mysterie dat in mij woont, mij omvat en elk moment mij doordrenkt. Ik draag nu deze woorden van Shitou dagelijks met mij mee tezamen met één van de mooiste zinnen uit de zenliteratuur: ‘Hoe bewonderenswaardig, ongrijpbaar en ondenkbaar is deze wereld. Door wat word ik aangeraakt en wat raak ik hier en nu aan?’ (Daito Kokushi 1282 – 1337).
Klinkt in de Sandokai een opdracht, een bevel, Daito Kokushi formuleert een vraagstelling. Die vraag is niet alleen behulpzaam voor een geconcentreerd zitten in zazen, maar ook bij het lopen, stilstaan, kijken, horen, proeven, tasten, lezen, denken. Die vraag en het onderzoek dat daaruit voortvloeit is de essentie van zen en wat mij betreft de kern van elke religie. De verzameling leerstellingen, teksten, formele oefeningen staan ten dienste van die vraagstelling. Zij vormen geen eindpunt. Zij dienen om mijn nieuwsgierigheid te wekken en het onderzoek voort te zetten. Elk –isme - ook het Boeddhistische - is geen definitief antwoord. Elk moment wordt ik aangeraakt en raak ik iets aan. Wat doet het mij als de zon mij verwarmt of als de regen mijn haren nat maakt? Wat doet het mij als ik aardappelen schil, twee ogen mij aankijken, een bladzijde uit een boek lees, een stem hoor, een foto bekijk uit een oorlogsgebied waar een dode op straat ligt en kinderen spelen te midden van de puinhopen, een geliefde leerling overlijdt, naar Bach, Mahler, Bruckner luister, op het strand loop en naar de eindeloze zee staar, overmand wordt door droefheid over mijn verleden, overweldigd wordt door de liefde voor een vrouw, een vriendschap, of teleurgesteld word door scheiding, bedrog, misverstand, aangetast wordt door ouderdom en een rusteloos wachten op de dood?
Als er al een antwoord komt, dan slechts voorlopig. Want onmiddellijk dringt zich een nieuw moment op, waarop een nieuw geraakt worden geschiedt. En altijd als voor de eerste keer. Herinneringen vormen een beletsel voor een duurzaam huwelijk met dit eeuwige nu-moment. Want hoe bijzonder en uiteindelijk bevredigend het leerlingschap ook is, het is een moeilijke, lastige positie. Het vereist een staat van ontvankelijkheid, passiviteit, waar de eigen wil, de eigenzinnigheid, de eigengerechtigheid moet plaats maken voor een openheid en een waarheidsliefde die dit geraakt worden op generlei wijze verkleind, verminderd of hindert. Het vraagt om een opschorting van het ik-mij-mijn complex - waarlijk een groot offer. De leerling dient voortdurend terug te keren tot het bodemloze standpunt van het niet-weten, om in die extase van een duistere nacht, dit onvoorwaardelijke uitstaan naar de werkelijkheid, geraakt, gegrepen, soms overweldigd, overspoeld, weggevaagd te worden.
Mijn leraar is voor mij de levende expressie van het grote mysterie. Ik heb altijd de intentie gehad zijn leven en leer op te zuigen en tot mij te nemen. Terugkijkend moet ik met schaamte bekennen dat ik geen goede leerling ben geweest. Tussen haakjes, ik ben nog steeds zijn leerling en zal dat ook na zijn dood zijn. Maar hoe groot mijn bereidheid ook was naar mijn leraar te luisteren en hem te volgen, al te vaak was er een kritisch stemmetje dat riep: ‘pas op!’ Of: ‘daar ben ik het niet mee eens !’ Of: ‘Dat zie ik zelf beter!’ Om de noodzakelijke houding van de leerling te beschrijven, gebruikte Genpo Roshi dikwijls dit beeld: de leerling moet een holle buis worden, zonder bodem, opdat de Dharma, dit Mysterie, er telkens ongehinderd ingestort kan worden, er vrijelijk door heen stroomt en weer weg kan vloeien, zodat de Dharma altijd in die bodemloze pijp ververst, nieuw en volledig aanwezig is. Een fraai beeld. Maar ik wilde al te graag op de top van die buis een filter aanbrengen, opdat mij bespaard zou blijven wat mij niet welgevallig was, mij niet goed uitkwam of tegen mijn gevoel of wil inging. Ook wilde ik een zeef als bodem, opdat behouden zou blijven wat ik als aangenaam en waardevol ervaren had. Ik wilde eigenlijk op sommige momenten toch mijn eigen leraar zijn en zelf bepalen wat nuttig of schadelijk, belangrijk of onbelangrijk is. Ik zou de gehele zentraining over moeten doen. Maar ik weet: dit is mijn werk voor elke dag. Want elke dag is een dag van training, beoefening, onderzoek, en telkens als voor de eerste keer.
Langzaam, zeer langzaam ben het leerlingschap gaan waarderen als holle, bodemloze buis. In die lege huls wordt het ik-mij-mijn complex door de kracht van de Dharma telkens weggespoeld en vervangen door het wonderbaarlijke Mysterie van geboorte en dood. Die Dharma kan slechts ontvangen worden dankzij een onvoorwaardelijke ontvankelijkheid van een leerling. Als er onderricht mogelijk is, dan kan dit slechts op basis van leerlingschap. Ziehier de Alfa en Omega van de Weg. De leerling staat aan het begin van de Weg en de leerling staat aan het einde van de Weg. Hoger kan niemand op de spirituele ladder stijgen.
Ik heb niet alleen een leraar nodig gehad. Klaarblijkelijk heb ik leraar moeten worden om te zien hoe bijzonder het is om leerling te zijn.