Norman O Brown: de verrijzenis van het lichaam

Norman O brown (1913 – 2002) was een Amerikaans geleerde, zeer erudiet op een uitgestrekt terrein van filosofie, psychologie, cultuur en kunst. Hij gold, samen met Herbert Marcuse als een inspirator voor de Amerikaanse subversieve  subcultuur vanaf de zeventig jaren van de vorige eeuw. Hij was bevriend met John Cage. Beroemd werd zijn boek 'Life against death', dat een huwelijk sloot tussen de psychonanalyse en religie. Hij legde daarmee de verbinding tussen het onbewuste en het lichaam. Het boek oogstte ook kritiek. Later 'verbeterde' hij dit boek met 'Love's body', waarin hij de rol van de erotische liefde in de geschiedenis onderzoek. Hij beschreef de strijd tussen erotiek en beschaving. Het boek is een aaneenschakeling van citaten en samenvattingen. Norman O Brown heeft voor mij veel betekent. Ik wil hem graag eren met een groot aantal citaten. 

 

Uit: Leven tegen dood, de psychoanalytische betekenis van de geschiedenis, Amboboeken, Bilthoven, 1972.

Als wij nu ‘verlangen' nemen als het bruikbaarste abstracte begrip in deze reeks termen, dan is het een Freudiaanse axioma dat de essentie van de mens niet, zoals Descartes beweerde, bestaat uit denken, maar uit verlangen. Plato (en, mutatis mutandis,Aristoteles) identificeerde het summum bonum voor de mens met contemplatie; aangezien het telos of doel het grondelement is bij de definitie, komt het erop neer dat volgens hen het wezen van de mens contemplatie is. Maar op dubbelzinnige wijze naast deze leerstelling van de mens als contemplator geplaatst, staat de Platonische leer over Eros, welke door Plato uitgewerkt in de Symposium en de Phaedrus suggereert, dat het fundamentele zoeken van de mens bestaat uit het zoeken naar een bevredigend object voor zijn liefde. Een dergelijke dubbelzinnigheid tussen de mens als contemplator en de mens als minnaar kan ook gevonden worden bij Spinoza en Hegel. Het keerpunt in de westerse traditie komt met de reactie op Hegel. Feuerbach, gevolgd door Marx, wilde contem­platieve traditie prijsgeven ten gunste van wat hij 'praktisch-zinnelijke activiteit' noemt; de betekenis van dit begrip en de relatie ervan met Freud zou ons te ver voeren. Maar met zijn opvatting van het primaat van de wil is Schopenhauer - hoezeer hij ook afbreuk moge doen aan deze opvatting door zijn speurtocht naar een vlucht uit het primaat van de wil - een baken, afwijkend van de grote en eigenlijk nogal krankzinnige westerse traditie dat het het doel van de mensheid is zo contemplatief te worden  als maar enigszins mogelijk is. Door de Freudiaanse psychologie wordt de categorie van zuivere contemplatie afgedaan als niet bestaand. 'Niets dan een wens kan onspsychisch apparaat aanzetten tot activiteit. (20)

Maar het hunkeren van de mens naar geluk is in strijd met de gehele wereld. De werkelijkheid legt de mens de noodzaak op lust op te geven; de werkelijkheid frustreert het verlangen. Het lustprincipe is in strijd met het realiteitsprincipe, en dit conflict is de oorzaak van verdringing. Wanneer er van verdringing sprake is ligt de essentie van ons wezen in het onbewuste en slechts in het onbewuste heeft het lustprincipe vrij spel. Dromen en neurotische symptomen tonen aan, dat de verlangens die de essentie van ons wezen zijn niet door de frustraties van de realiteit vernietigd kunnen worden: het onbewuste is het ongeremde en onverwoestbare element in de menselijke  ziel. De hele wereld moge tegen ons zijn, de mens houdt toch hardnekkig vast aan het diepgewortelde, hartstochtelijke streven naar een positieve vervulling van geluk. (21)

 De psychoanalyse moet de godsdienst bezien en als een neurose en als de poging tot bewustzijn te komen en te genezen, waarop Freud aan het einde van zijn leven zijn hoop op therapie begon te stellen. Men denkt gewoonlijk dat de godsdienst in de psychoanalyse wordt afgedaan als een dwaalleer vol wensdromen. In Die Zukunft einer Illu­sion heeft Freud het over de godsdienst als een substituut-bevrediging - de Freudiaanse analogie met de formulering van Marx’ 'opium van het volk'. Maar volgens heel de verdringingstheorie bevatten ‘substituut-brevredigingen' een term die niet alleen toepasselijk is op de dichtkunst en de godsdienst maar ook op dromen en neurotische systemen - de waarheid: het zijn door verdringing verwrongen uitingen van de onsterfelijke verlangens van het menselijk hart. (27)

 Volgens James Joyce is 'Geschiedenis een nachtmerrie waaruit ik probeer te ontwaken. De dichters en Nietzsche - Nietzsches Genealogie der Moral - is de eerste poging de wereldgeschiedenis te zien als de geschiedenis van een steeds sterker wordende neurose. En zowel Nietzsche als Freud vinden dezelfde dynamiek in de neurose van de geschiedenis, een steeds groter wordend schuldgevoel veroorzaakt door verdringing. Nietzsche’s climax – ‘te lang is de wereld een gekkenhuis geweest' - kan vergeleken worden met de sombere conclusies van DasUnbehagen in der Kultur: 'Als de beschaving een onvermijdelijke ontwikkelingsgang is van de gezinsgroep naar de groep van  de mensheid als geheel, dan zal een intensivering van het schuldgevoel... er onverbrekelijk mee verbonden zijn, totdat het schuldgevoel wellicht dusdanige proporties zal aannemen dat het door afzonderlijke personen nauwelijks gedragen kan worden.’ (29)

Freud suggereert, dat er behalve arbeid liefde bestaat. En als er behalve arbeaan het einde van de geschiedenis liefde bestaat, moet de liefde er steeds geweest zijn van het begin van de geschiedenis af, en zij moet de verborgen kracht geweest zijn. die de energie verschafte, gewijd aan de arbeid en aan het maken van de geschiedenis. Vanuit dit gezichtspunt is de verdrongen Eros de energie van de geschiedenis en moet arbeid beschouwd worden als gesublimeerde Eros. Op deze wijze kan bij een probleem, dat door Marx niet onder ogen werd gezien, dat met behulp van Freud wel het geval zijn.(31)

Met zijn boute, steeds volgehouden stelling, dat het geestelijke zijn wortels heeft het lichamelijke, begint Freud niet met liefde maar met seksualiteit. Maar de man die wat hij het seksuele leven van kinderen noemde, besprak en die bleef volhouden dat duimzuigen seksueel gericht was, moet een bijzondere definitie hebben gehad van sek­sualiteit. In feite toont Freud’s definitie van de seksuele instincten aan, dat hij iets heel algemeens bedoelt. Het is de bezieling of het verlangen waarmee het menselijk wezen lust najaagt, met de verdere specificatie dat de lust in kwestie de plezierige activiteit is van een orgaan van het menselijk lichaam. Hij schreef de capaciteit een dergelijke lust te verschaffen (een erotogenische gave, noemt hij het) toe aan alle delen van de oppervlakte van het menselijk lichaam en ook aan de inwendige organen. Het orgaan in kwestie kan het geslachtsdeel zijn of het kan de mond zijn, zoals bij het duimzuigen, of het kunnen de ogen zijn, zoals bij de vreugde van het zien. Als seks zo gedefinieerd wordt zal men zeker weinig geneigd zijn te ontkennen, dat kinderen een seksueel leven hebben of zelfs dat seks in deze zin hun voornaamste doel is. Kinderen gaan van nature op in zichzelf en in hun eigen lichaam; zij zijn verliefd op zichzelf; in Freudiaanse terminologie: hun oriëntatie is narcistisch. Kinderen kennen de ernstige aangelegenheid van het leven (het realiteitsprincipe) niet en kennen daarom geen andere gids dan het lustprincipe, waarbij zij de plezierige activiteit van hun lichaam tot hun enige doel maken. En aangezien de kindertijd een periode is, gedurende welke men werkelijk vrij is van de ernstige zaak van het leven, verkeren kinderen werkelijk in de positie een mate van lust te ontlenen aan de activiteit van hun lichaam, die de volwassene onbekend is. Dus Freud’s definitie van seksualiteit houdt in, dat kinderen een rijker seksueel leven hebben dan volwassenen. (40)

Kinderseksualiteit is het nastreven van lust, verkregen door de activiteit van alle organen van het menselijk lichaam. Zo gedefinieerd is de uiteindelijke essentie van onze verlangens en ons wezen niets meer of minder dan verrukking over het actieve leven van het hele menselijke lichaam. Dat Freud dit denkt wordt maar al te duidelijk als wij de specifieke aard van de 'perverse' componenten van de kinderseksualiteit onder de loep nemen. Zij omvatten de lust van het aanraken, van het zien, van de activiteit van de spieren en zelfs de hartstocht voor pijn. Het is daarom heel logisch - en het wil bepaald niet zeggen dat hij van gedachten was veranderd - dat Freud in zijn latere werk de term 'levensinstinct' invoerde als synoniem met wat hij in ander verband aanduidde als 'het seksuele instinct, 'Eros', of 'libido'. En er bestaat geen verschil tussen Freud’s opvatting over het uiteindelij­ke wezen van de mens en die van William Blake toen hij zei: 'Energie is het enige leven en komt voort uit het lichaam . . . Energie is eeuwigdurende verrukking.’ Zoals met het begrip verdringing en het onbewuste blijkt Freud met zijn begrip libido minder een uitvinder van onbekende nieuwigheden dan iemand die in rationele en wetenschappelijke vorm gevoelens wist te vatten, die voortdurend tijdens de moderne of Romantische periode van onze intellectuele geschiedenis de verbeelding van dichters en filosofen hebben geobsedeerd. (46)

Zodoende is Freud’s leer over de kinderseksualiteit - mits juist opgevat - in wezen een herformulering en herbevestiging van het religieus en dichterlijk thema van de kinderlijke onschuld. Freud propageert natuurlijk niet een terugkeer tot een staat van onschuld en evenmin acht hij die mogelijk. Hij zegt alleen dat de kindertijd het onverwoestbare doel blijft van de mens. Zijn pessimisme is uiteindelijk gebaseerd op zijn onvermogen in te zien hoe dit doel kan worden nagestreefd, nu de mens gelijkelijk en diep betrokken is bij cultuur en culturele vooruitgang. Met dit voorbehoud kan men zeggen dat Freud de woorden van Jezus ‘Zo gij niet wordt als kleine kinderen, kunt gij het koninkrijk des hemels niet binnengaan' absoluut serieus neemt. Als religieus ideaal is gebleken dat de onschuld van de kinderjaren zich ertegen verzette om in de rationeel-theologische traditie opgenomen te worden. Slechts mystici en ketters als Sint Franciscus en Jacob Boehme hebben Christus' ideaal tot het hunne gemaakt. Dichters als Blake en Rilke hebben de wereldlijke kracht ervan bevestigd. Rousseau heeft een poging gedaan deze onschuld te vatter in filosofisch-rationele termen. Freud formuleerde haar als een onmisbaar axioma van de weten-schappelijke psychologie. (47/48)

Maar dezelfde opvatting over het spel kan bereikt worden en dit is ook gebeurd door geesten die binnen de christelijke religieuze traditie werkzaam zijn en die het christelijke idee over verlossing en wederopstanding van het vlees serieus nemen; bijvoorbeeld de bron van de protestantse mystische theologie, Jacob Boehme. Ik citeer naar H. H. Brinton:

'Door aan de wil het primaatschap te verlenen boven het intellect maakt Boehme’s systeem het buitengewoon moeilijk de aard van het summum bonum, dat het doel is van alle activiteit, te definiëren. De essentie van de wil is doelgerichte activiteit, doch dergelijke activiteit wordt opgewekt door gemis. Hoe kunnen wij dan activiteit als uiteindelijk doel hebben? Boehme antwoordt door de volmaakte staat 'spel' te noemen. Bij het 'spel' komt het leven zelf in zijn volheid tot uitdrukking: daarom betekent spel als doel dat het leven zelf wezenlijke waarde heeft. . . Als Boehme het heeft over Gods leven zoals het is in zichzelf, verwijst hij ernaar als 'spel'.. . Adam had er zich tevreden mee moeten stellen met de natuur in het Paradijs te spelen. 'Zoals God speelt met de tijd van deze wereld hierbuiten, zo behoort ook de innerlijk goddelijke mens te spelen met alles wat buiten hem ligt in de door God geopenbaarde wonderen in deze wereld, en de Goddelijke Wijsheid te openbaren in alle schepselen, ieder naar zijn vermogen.' Toen zijn spel een serieuze zaak werd viel Adam.'

Boehme had de goddelijke naïviteit de christelijke belofte van de wedergeboorte van het vlees, de volmaaktheid van de mens in het vlees, serieus te nemen. Zoals Brinton zegt:

'Boehme hoort de goddelijke melodie niet in de koorzang van protestantse engelen en ook niet in het gregoriaanse gezang van de kerk. Het is voor hem 'das Freudenspiel der ewigen Gebarung' - 'het vreugdevolle spel van de eeuwige voortplanting.' Met andere woorden Boehme zag de volmaaktheid en gelukzaligheid van de mens niet in een protestants toekomstig leven noch in de katholieke sacramenten, maar in de transformatie van dit lichamelijke leven in vreugdevol spel. (49)                       

Freud’s hele oeuvre toont aan dat de trouw van de menselijke psyche aan het lustprincipe onverwoestbaar is en dat het pad van de verloochening van de instincten het pad is van ziekte en zelfvernietiging. Als hij daarom in zijn latere werk de ver­loochening van de instincten adviseert, is het een wanhoopsadvies; en wanneer men Freud’s latere werken zorgvuldig doorleest, ziet men dat Freud nog steeds probeert een uitweg uit de gevangenis te vinden. (77)

Het neurotische karakter van taal werd al lang door de mystieke traditie onderkend. Jacob Boehme heeft het over de taal van Adam - anders dan alle talen, die wij kennen -als de enige natuurlijke taal, de enige taal die niet verwrongen is en vrij is van illusie, de taal die de mens terug zal vinden wanneer hij het paradijs terugkrijgt. Volgens Boehme was Adam’s taal een heldere spiegel van de zinnen, zodat hij deze ideale taal 'zinnelijke taal' noemt - die sensualische Sprache. Het is de taal, passend bij een soort dat de ware mogelijkheden van zijn zinnelijke of sensuele aard verwezenlijkt en zodoende in eenheid leeft met alles wat de zinnen aangaat en met het hele leven. Vandaar zegt Boehme dat dieren tot ware zelfexpressie komen en mensen niet:

'Geen volk verstaat de taal van de zinnen nog en de vogels in de lucht en de beesten in het woud verstaan hem naar hun soort. Daarom moge de mens erover nadenken wat hem ontnomen is en wat hij terug zal krijgen bij zijn tweede geboorte. Want in de taal van de zinnen, spreken alle geesten met elkaar, zij hebben geen andere taal nodig, want het is de taal van de natuur. Vandaar heeft de moderne poëzie, de erfgenaam van de mystici en bondgenoot van de psychoanalyse bij de taak het onbewuste bewust te maken, ingezien dat het nodig is om boven de taal uit te stijgen. Valery definieert het doel van de kunst als het terugwinnen van onze zinnelijke en sensuele aard: 'De kunst van de betere kunstenaar moet erin bestaan om door middel van bewuste operaties de integriteit (valeur) in ere te herstellen van zinnelijkheid en de emotionele macht van de dingen. Maar als taal in wezen een neurotisch compromis is tussen de erotische (lust-) en operationele (realiteits-)principes, dan volgt hieruit dat het bewustzijn, in het artistieke gebruik van taal, zijn eigen instrument ondermijnt en er bovenuit probeert te stijgen. Taal is, zoals Valery het uitdrukt, 'de prachtige ketenen die de verbijsterde god in het vlees gevangen houden'. (95)

Zodoende trekt de psychoanalyse wederom tijdeloze religieuze aspiraties tot zich, wanneer deze tot zijn logische gevolgtrekkingen wordt doorgevoerd en getransformeerd wordt tot een theorie betreffende de geschiedenis. De Sabbat van de Eeuwigheid, de tijd waarin geen tijd meer zal zijn, is een beeld van de staat die het uiteindelijke doel is van de herhalingsdwang in het tijdeloze es. De romantici erfden en seculariseerden de mystieke aspiraties naar de Eeuwig­heid: Hegel zag het einde voor zich van de dialectiek van de geschiedenis en hoe de mensheid eindelijk het eeuwige rijk betrad van de 'Absolute (vervolmaakte) Geest [Abso­lute Geist]. De psychoanalyse komt ons herinneren dat wij lichamen zijn, dat verdringing bij het lichaam hoort en dat perfectie het rijk zou zijn van het Absolute Lichaam; eeuwigheid is iets voor onverdrongen lichamen. (118)

Freud: ‘Het doel van alle leven is de dood.’ (125)

Maar Freud’s eigen interpretatie van de psychoanalytische gegevens suggereert dat extroversie naar buiten van het doodsinstinct in de vorm van een drang tot heerschappij of een hang naar macht een zuiver menselijk verschijnsel is. En omgekeerd suggereert Freud’s eigen formule - 'Het doel van alle leven is de dood' - dat op het biologische vlak leven en dood niet in conflict zijn, maar op de een of andere manier hetzelfde zijn. Dat wil zeggen, ze zijn een soort dialectische eenheid, zoals ze dat volgens Heraclitus waren: 'Het is hetzelfde ding in ons, dat levend is en dood, wakker en in slaap, jong en oud: wanneer men ze omkeert zijn de eerste de laatste en zijn de laatste op hun beurt de eerste. Zodoende komen wij tot het idee dat leven en dood op het organische vlak in een soort eenheid verkeren, dat ze op het menselijke vlak gescheiden zijn in tegengesteldheden die met elkaar in conflict zijn en dat de extroversie van het doodsinstinct op het menselijke vlak de vorm is om een conflict op te lessen, dat op het organische vlak niet bestaat. Dan blijft de neurose, zoals het hoort, een menselijk privilege; leven-en-dood maakt de natuur niet ziek. (126)

Als de dood deel uitmaakt van het leven is de menselijke houding ten aanzien van de dood merkwaardig morbide - een morbiditeit die Freud als zodanig onderkende maar niet in verband bracht met zijn theorie betreffende het doodsinstinct. 'Wat de mens van andere dieren onderscheidt,’ zegt de Unamuno, 'is dat hij in een of andere vorm zijn doden behoedt. En waartegen beschermt hij ze op een dergelijke futiele wijze? Het ongelukkige bewustzijn deinst terug voor zijn eigen vernietiging. . . De gorilla, de chimpansee, de orang-oetang en huns gelijken moeten de mens wel zien als een zwak en onstabiel dier, dat de vreemde gewoonte heeft zijn doden te bewaren. Het is niet het bewustzijn van de dood maar de vlucht voor de dood, waardoor de mensen van de dieren worden onderscheiden. Sinds de tijd van de eerste holbewoners, die hun doden levend hielden door de beenderen rood te verven en ze dichtbij de haard van de familie te begraven tot de begrafeniscultus van Hollywood, is de vlucht voor de dood, zoals de Unamuno zei, het hart van alle religie geweest. Piramiden en wolkenkrabbers - monumenten die blijvender  zijn dan brons - geven aan hoeveel van de 'economische' activiteit van de wereld ook in werkelijkheid een vlucht de voor de dood is. Als de dood een deel vormt van het leven, als er net zo goed een doodsinstinct bestaat als een levens (of seksueel) instinct, is de mens op de vlucht voor zijn eigen seksualiteit. Als de dood een deel van het leven is, verdringt de mens zijn eigen dood net zoals hij zijn eigen leven verdringt. (127)

Freud suggereert, dat de agressie in de menselijke natuur – de drang de natuur te overheersen en tevens de drang de mens te overheersen – het resultaat is van het naar buiten richten van het doodsinstinct, waarbij het verlangen om te sterven veranderd wordt in het verlangen om te doden, te vernietigen of te domineren. (129)

De mens is het dier dat de biologische eenheid van leven en dood gescheiden heeft in met elkaar in conflict zijnde tegengesteldheden en dat vervolgens deze tegenstellingen,

die in conflict zijn, heeft onderworpen aan verdringing. De vernietiging van de biologische eenheid van leven en dood verandert het Nirvana-principe in het lustprincipe, verandert de herhalingsdwang in een fixatie op het kinderlijke verleden, en verandert het doodsinstinct in een agressief principe van negativiteit. En al deze drie specifiek menselijke karakteristieken - het lustprincipe, de fixatie op het verleden en het agressieve negativisme - zijn aspecten van de karakteristiek menselijke modus van zijn, historische tijd.  (131)

In tegenstelling tot Schopenhauer kan Nietzsche, die de mogelijkheid van de Uebermensch overweegt, het leven en daarom de dood bevestigen: 'Wat volmaakt is geworden, alles wat rijp is, - wil sterven. Nietzsches verklaring toont aan hoe verdringing van de instincten de vlucht voor de dood voortbrengt, hoe de vlucht voor de dood ten grondslag ligt aan zowel de religie van de onsterfelijkheid als van de economische instelling van erfgoed: 'Alles wat onrijp is wil leven. Alles wat lijdt wil leven, opdat het rijp moge worden en vreugdevol en verlangend - verlangend naar wat verder is, hoger, stralender. 'Ik wil erfgenamen,' - zo spreekt al wat lijdt; 'Ik wil kinderen, ik wil niet mijzelf.’ Degenen die bevooroordeeld zijn ten aanzien van Nietzsche zouden zijn opvatting betreffende 'het wensen van erfgenamen' kunnen vergelijken met John Maynard Keynes' kritiek op de doelgerichtheid :

'Doelgerichtheid betekent dat wij ons meer bezighouden met de in de verre toekomst liggende resultaten van onze daden dan met hun eigen kwaliteit of hun onmiddellijke uitwerking op onze eigen omgeving. De 'doelgerichte' mens probeert steeds een valse en bedrieglijke onsterfelijk­heid voor zijn daden te verkrijgen door zijn interesse erin vooruit te schuiven in de tijd. Hij houdt niet van zijn poes maar van de jongen van zijn poes; eigenlijk ook niet van de jongen, maar van de jongen van die jongen, enzovoorts, enzovoorts tot het einde van het poezendom. Voor hem is jam geen jam, tenzij het een kwestie is van jam morgen en nooit jam vandaag. Door dus zijn jam steeds in de toekomst vooruit te schuiven, probeert hij voor zijn handeling van het koken van de jam onsterfelijkheid te verkrijgen.’ (135)

In tegenstelling met de neurotische tijdsobsessie van de verdrongen mensheid bevestigt Nietzsche de eeuwigheid van de herhaling: ‘Vreugde evenwel wil geen erfgenamen, of kinderen - vreugde wil zichzelf, wil eeuwigheid, wil het opnieuw gebeuren, wil alles eeuwig hetzelfde.’ Nietzsches volmaaktheid, wat onverdrongen leven is (vreugde), wil eeuwigheid, maar wil ook sterven. Eeuwig­heid is daarom een wijze om de bevrijding onder ogen te zien van de mensheid uit de neurotische geobsedeerdheid met het verleden en de toekomst; het is een wijze van in het heden leven, maar ook een wijze van sterven. Vandaar ligt de uiteindelijke fout van alle hemelen, die onsterfelijkheid over het graf voorspiegelen, in het feit dat daarin geen plaats is voor de dood; daarom verraden zulke visioenen hun connectie met verdringing van het leven. Angst voor de dood heeft geen ontologische status, zoals existentialistische theologen beweren. Slechts historische status en verwantschap aan de verdringing van het menselijk lichaam; de afschuw van de dood is de afschuw van het sterven met wat Rilke de ongeleefde lijnen in ons lichaam noemde. Dat volmaakte, herrezen lichaam, dat volgens de beloften van het christelijk geloof zou willen sterven, omdat het volmaakt was: 'Alles wat volmaakt is wil sterven.' Er is de grootste kracht voor nodig om de dood te aanvaarden, zegt Hegel. In navolging van Hegel zijn de existentialistische filosofen teruggekeerd tot de wijsheid van Montaigne, dat het leren van filosofie inhoudt te leren hoe te sterven. Zonder Freud’s opvatting van Eros kunnen deze filosofen de onbewuste wens aan de dag leggen om te sterven, waarvan zelfs Freud, met zijn idee van Eros, niet vrij was. Niettemin dienen zij door de dood onder ogen te zien de zaak van het leven. (136)

Zoals Freuds gebruik van de mythe van de oorspronkelijke hermafrodiet of androgyn aantoont, is de psychoanalyse, geïnterpreteerd als een verschijnsel in de geschiedenis van het menselijk denken slechts een interpretatie van de dromen van het mysticisme. In het Westen is Genesis 1 : 27 - 'God schiep de mens naar zijn eigen beeld ... hij schiep hen man en vrouw' - geïnterpreteerd door het kabbalistische mysticisme als zou daarin de androgyne natuur van God en van de menselijke volmaaktheid voor de zondeval opgesloten liggen. Van het kabbalisme ging deze opvatting over in het christelijk mysticisme van Boehme, waar ze gecombineerd werd met het mysticisme van Paulus in Galaten 3, 28: ‘Er kan geen man of vrouw zijn, want gij zijt allen een persoon in Christus Jezus.' Door Boehme, of althans dit facet van hem te negeren, steekt het latere Protestantisme de kop in het zand; zoals Berdjajef schrijft: ‘De grote antropologische mythe die alleen de basis kan zijn van een antropologische metafysica is de mythe over de androgyne. Volgens zijn Idee, volgens Gods opvatting van hem, is de mens een compleet, mannelijk vrouwelijk wezen, solair en tellurisch, logoïsch en koskisch tegelijk . . . De erfzonde wordt in de eerste plaats gekoppeld aan de scheiding in twee seksen en de val van de androgyne, d.w.z. van de mens als een volledig wezen.’

In het Oosten probeert het taoïstische mysticisme, zoals Needham aantoont, het androgyne zelf terug te vinden. In een van de beroemdste teksten van Tao Te Tsjing staat: 'Hij die het mannelijke kent, maar trouw blijft aan wat vrouwelijk is, wordt als een ravijn, dat alles onder de hemel opneemt. (Vandaar) stroomt de eeuwige deugd nimmer weg.Die keert terug naar de toestand van de kinderjaren.  (167)

...De psychoanalyse – en daarvoor de mystici – heeft ons geleerd dat wij alleen als wij van de wereld kunnen houden, werkelijke kennis van onszelf kunnen hebben. (189)

Een gezond instinct deed Freud de term 'sublimatie' behouden, met de eeuwenoude religieuze en dichterlijke bijbetekenissen ervan. Sublimatie is het gebruik dat door een ziel, die zich loskoppelt van het lichaam, gemaakt wordt van lichamelijke energie; net is een 'laten opstijgen van de ziel of haar Macht boven de materie' (de definitie die Swift geeft van religieuze geestdrift). ‘Poëzie schrijven, zegt Spender,’ ‘is een spirituele activiteit die de mens, voor zolang het duurt, volledig doet vergeten dat hij een lichaam heeft. Het is een verstoren van het evenwicht tussen het lichaam en de geest. ‘Wiskunde, zegt Bertrand Russell, 'bezit onder de juiste belichting niet alleen waarheid, maar verheven schoonheid - een schoonheid, koud en streng, als die van de beeldhouwkunst, zonder enige aantrekkingskracht voor onze zwakkere natuur... De ware geest van verrukking, de geestesvervoering, het gevoel meer te zijn dan mens, welke de toetssteen is voor de hoogste uitnemendheid, kan men in de wiskunde aantreffen evengoed als in de dichtkunst. En net zoals de leer over een ziel als onderscheiden van het lichaam, streeft de sublimatie, als een poging om meer te zijn dan mens, naar onsterfelijkheid. 'Ik zal niet geheel sterven,’ zegt Horatius, 'mijn sublimaties zullen mij tot de sterren verheffen' {sublimi feriani sidera vertice).

Sublimatie berust dus op het dualisme van geest en li­chaam, niet als een filosofische doctrine, maar als een psychisch feit, besloten in het gedrag van sublimatoren, wat hun bewuste filosofie ook mag zijn. Vandaar blijft Plato de filosoof in de meest ware zin van het woord, aangezien hij filosofie omschreef als sublimatie en terecht de verheffing van de Geest boven de Materie als het doel ervan zag. Maar - zoals Frazer aantoonde - de leer over de ziel, die buiten het lichaam bestaat of ervan te scheiden is, is zo oud als de mensheid zelf. (195)

Daarom is het verborgen doel van de sublimatie en het culturele proces de voortgaande ontdekking van het verloren gegane lichaam uit de kindertijd. Zoals wij in het laatste hoordstuk gezien hebben, kan het verdrongen onbewuste alleen bewust worden door getransformeerd te worden tot een waarneming van buitenaf, door te worden geprojecteerd: Een groot deel van de mythologische conceptie van de wereld, die een voorname plaats inneemt in de meest moderne religies, is niets dan psychologie, geprojecteerd op de buitenwereld. Niet alleen de mythologie, maar het geheel van de cultuur is projectie. Zoals Spender zegt: 'De wereld die wij creëren - de wereld van sloppen en telegrammen en kranten - is een soort vertolking van onze innerlijke wensen en gedachten. (211)

Aan de droompsychologie ontleende Freud de fundamentele wet dat het bewuste systeem (het "secundaire proces') 'alleen een idee kan cathexen als het in de positie verkeert dat het elke pijn verhindert die uit dit idee voortkomt. Sublimatie verhindert de pijn door de ervaring op afstand te houden en een sluier op te trekken tussen bewustzijn en leven. Wij projecteren, zegt Freud, dat 'waar wij onwetend van zijn en waarover wij niets wensen te weten', zodat wij kunnen weten zonder alles te weten. Om opnieuw Freud te citeren: 'Het is van waarde voor het individu een middel te bezitten zoals de erkenning van de realiteit, dat hem tegelijkertijd helpt met die realiteit te leven en hij zou graag uitgerust zijn met eenzelfde macht tegen de vaak genadeloze eisen van zijn instincten. Daarom getroost hij zich zo'n moeite dat wat hem van binnenuit moeilijkheden bezorgt naar buiten te richten - dat wil zeggen het te projecteren. Er wordt een bijzondere weg gevolgd om met innerlijke prikkelingen, die een te grote toename van ongenoegen veroorzaken, af te rekenen: er bestaat de neiging deze prikkelingen te behandelen alsof ze niet van binnenuit, maar van buitenaf optreden, zodat het mogelijk kan zijn het schild tegen prikkels in gebruik te nemen als een verdedigingsmiddel tegen die prikkels. Dit is de oorsprong van projectie, voorbestemd zo'n grote rol te spelen in het veroorzaken van pathologische processen.’

Het basismechanisme voor het teweegbrengen van deze deseksualisering van het leven - het op een afstand houden van het leven - is, zoals wij gezien hebben, de negatie; sublimatie is leven, dat bewust gemaakt wordt op voorwaarde dat het ontkend wordt. Het negatieve in sublimatie blijkt duidelijk uit de niet te scheiden verwantschap tussen symbolisme (in taal, wetenschap, godsdienst en kunst) en abstractie. Abstractie is, zoals Whitehead ons geleerd heeft, een ontkenning van het levende orgaan van ervaring, het levende lichaam als geheel. In Freud’s woorden: 'Het ondergeschikt maken van zintuiglijke waarneming aan een abstract idee was een triomf van de spiritualiteit (Geistigkeit) over de zinnen; nauwkeuriger: een verloochening van de instinc­ten, vergezeld van de psychologisch noodzakelijke gevolgen.’ (213)

Maar de Grieken, die ons Apollo gegeven hebben, hebben ons ook het alternatief gegeven, Nietzsche’s Dionysus. Dio­nysus is geen droom, maar dronkenschap; niet het leven, op een afstand gehouden, en gezien door een sluier, maar het leven, compleet en direct. Daarom zegt Nietzsche: 'Het totale symbolisme van het lichaam wordt erbij geroepen, niet alleen het symbolisme van de lippen, het gezicht en de spraak, maar de hele pantomime van het dansen, waarbij alle ledematen worden gedwongen tot ritmische bewegingen.’ (Rilkes 'natuurlijk spraakgebruik door middel van het lichaam'). De Dionysische mens 'is niet langer een kunstenaar, hij is een kunstwerk geworden’. Vandaar dat Dionysus de scheidslijn niet in het oog houdt, maar overvloeit; voor hem leidt de weg van overdaad naar het paleis van de wijsheid; Nietzsche zegt, dat zij die lijden aan een overvolheid van leven, behoefte hebben aan een Dionysische kunst. Vandaar dat hij niet langer ontkent. Dit, zegt Nietzsche, is het wezen van het Dionysische geloof. In plaats van te ontkennen, bevestigt hij de dialectische eenheid van de grote tegengesteldheden der instincten: Dionysus verenigt opnieuw man en vrouw, Zelf en Ander, leven en dood.’ Dionysus is het beeld van de werkelijkheid der instincten, die de psychoanalyse zal vinden aan de andere kant van de sluier. Freud zag dat er geen ontkenning is in het es, slechts bevestiging en eeuwigheid. (216/217)

... ‘alles wat geestelijk is, is onwerkelijkheid stoffelijk... alle religie is verdraaiing van seksualiteit (237)

Wij ...  houden vast aan het standpunt, dat Adam nooit werkelijk gevallen is; dat de kinderen niet werkelijk de zonden van hun vaders erven; dat de allereerste misdaad een kinderlijke fantasie is, geschapen uit het niets door het infantiele ich om door verdringing zijn eigen niet te hanteren vitaliteit (es) af te zonderen; dat de seksuele organisaties door het infantiele ich worden opgebouwd om de lichamelijke vitaliteit te verdringen; en dat het volwassen leven gefixeerd blijft op deze wereld van kinderlijke fantasie totdat het volwassen ich sterk genoeg is om de fundamentele verdringing ongedaan te maken en het koninkrijk van het genieten te betreden. 'Het atheïsme en een soort tweede onschuld zijn elkaars complement en supplement,’ zegt Nietzsche. Alleen de tweede onschuld kon de hele schuld en het schuldcomplex onderkennen als fantasie, als een nachtmerrie; alleen de tweede onschuld kon atheïstisch zijn. Weer zien wij de beperkingen van pseudowereldlijk ‘rationalisme’. Het uiteindelijke probleem is niet schuld maar het onvermogen te leven. De illusie van schuld is noodzakelijk voor een dier, dat niet van het leven kan genieten, om een leven van genotsontzegging te organiseren. (328/329)

Als wij ons een mens zonder verdringingen kunnen voorstellen - een mens sterk genoeg om te leven en daarom sterk genoeg om te sterven, en - daarom wat geen mens ooit geweest is - een individueel persoon - zo'n mens, die schuld en angst overwonnen heeft, zou geen geldcomplex kunnen hebben. Maar tegelijkertijd zou zo'n mens een lichaam hebben, vrij van alle seksuele organisaties - een lichaam, vrij van onbewuste orale, anale en genitale fantasieën over de terugkeer naar de moederschoot. Zo'n mens zou de nachtmerries kwijt zijn, die zoals Freud aantoonde, de beschaving niet loslaten; maar het vrij zijn van dergeijke fantasieën zou ook een vrij zijn betekenen van de wanorde in het menselijk lichaam die door Freud zo genadeloos aan de kaak werd gesteld. In zo'n mens zou op aarde de mystieke hoop van het Christendom in vervulling gaan, de wederopstanding van het lichaam, in een vorm, zoals Luther zei, vrij van dood en smerigheid. Het vrij zijn van smerigheid zou betekenen vrij zijn van de infantiele fantasieën die de libido concentreren op de uitscheidingsfunctie en van de mens een Jahoe maken. Vrij zijn van de dood zou betekenen vrij zijn van de heerschappij van dood-in-leven die door Luther gezien werd als de heerschappij van Satan; maar de vrijheid van de dood zou de kracht zijn om te leven-en-sterven. 'Wat volmaakt is geworden, alles wat rijp is - wil sterven.’ (354)

Op dit moment van de geschiedenis moeten de vrienden van het levensinstinct ervoor waarschuwen, dat de overwinning van de dood geenszins onmogelijk is; het kwaadaardige doodsinstinct kan de waterstofbommen loslaten. Want als wij afzien van onze lieve illusie dat het menselijk ras een bevoorrechte of door de Voorzienigheid beschikte status in het leven van het universum inneemt, lijkt het duidelijk dat het kwaadaardige doodsinstinct een ingebouwde waarborg is voor het feit, dat het menselijke experiment, als het er niet in slaagt de volmaaktheid waartoe het in staat is te bereiken, zichzelf zal uitschakelen, zoals het dinosaurus-experiment zichzelf heeft uitgeschakeld. Maar gejeremieer is zinloos, tenzij wij een betere methode kunnen aanwijzen. Daarom is de kwestie waarmee de mensheid geconfronteerd wordt, de  afschaffing van de verdringing - in traditionele christelijke taal: de wederopstanding van het lichaam.  

Wij hebben al alles gedaan wat we konden om aan de psychoanalytische theorie een model te ontlenen hoe het herrezen lichaam er zou uitzien. Het levensinstinct, of seksuele instinct eist een activiteit van een soort, dat in tegenstelling met onze huidige vorm van activiteit, alleen spel genoemd kan worden. Het levensinstinct eist ook een vereniging met anderen en met de wereld om ons heen, niet gebaseerd op angst en agressie, maar op narcisme en erotische overvloed. Maar het doodsinstinct eist ook bevrediging; zoals Hegel zegt in de Phaenomenologie: 'Het leven en de kennis van God kunnen ongetwijfeld beschreven worden als liefde, spelend met zichzelf; maar dit idee wordt triviaal, als de ernst, de pijn, het geduld en de arbeid van het Negatieve buiten beschouwing worden gelaten.’ Het doodsinstinct raakt slechts verzoend met het levensinstinct in een leven, dat niet verdrongen is, dat geen 'ongeleefde lijnen' achterlaat in het menselijk lichaam, waarbij het doodsinstinct dan bevestigd wordt in een lichaam dat bereid is te sterven. En omdat het lichaam voldaan is, wordt het er door het doodsinstinct niet langer toe gedreven zich te veranderen en geschiedenis te maken en daarom is de activiteit van het lichaam, zoals de christelijke theologie bevroedde, in de eeuwigheid.

Tegelijkertijd - en opnieuw stemmen de christelijke theolo­gie en de psychoanalyse op dit punt overeen - is het herrezen lichaam het verheerlijkte lichaam. Het verdwijnen van de verdringing zou de onnatuurlijke concentraties van de libi­do in bepaalde bijzondere lichamelijke organen doen ver­dwijnen – concentraties, teweeggebracht door het negatieve van het morbide doodsinstinct en de lichamelijke basis voor de neurotische karakterstoornissen in het menselijke ich. Met de woorden van Thoreau: 'Wij hoeven om geen hogere hemel te bidden dan de zuivere zinnen kunnen bieden, een zuiver leven van de zinnen. Onze zinnen zoals zij nu zijn slechts aanduidingen van wat zij voorbestemd zijn te worden.’ Het menselijk lichaam zou polymorf pervers worden, zich verheugend in het voile leven van heel het lichaam, waar het nu bevreesd voor is. Het bewustzijn dat de mens sterk genoeg is het volledige leven te doorstaan, zou niet langer het Apollinisch bewustzijn zijn, maar het Dionysisch - een bewustzijn, dat niet langer de grens in het oog houdt, maar een bewustzijn, dat overvloeit; een bewustzijn, dat niet langer ontkent.

Als het het einde van de verdringing is waarmee de mensheid geconfronteerd wordt, dan is de psychoanalyse niet het enige gezichtspunt van waaruit dit probleem kan en moet worden opgeworpen. Wij hebben al gesuggereerd, dat de kwestie niet valt los te denken van de christelijke theologie. De tijd is gekomen om de christelijke theologen, vooral de neo-orthodoxe onder hen, te vragen wat zij bedoelen met de wederopstanding van het lichaam en met het eeuwige leven. Is dit een belofte, dat er na de dood sprake is van onsterfelijkheid? Met andere woorden, is het de psychologische premisse van het Christendom, dat het onmogelijk is ofwel in 'deze' wereld ofwel in de 'volgende' leven en dood te verzoenen, zodat het vluchten voor de dood - met alle morbide gevolgen vandien - ons eeuwige lot is in 'deze' wereld en in 'de volgende'? Want wij hebben gezien, dat het volmaakte lichaam, beloofd door de christelijke theologie, genietend van de volmaakte gelukzaligheid, beloofd door de christelijke theologie, een lichaam is, dat met de dood verzoend is. (373 – 375)

Het christendom heeft haar hoop gesteld op de verlossing van het gevallen lichaam. Vandaar de bevestiging van Tertullianus; Resurget igitur caro, et quidem omnis, et quidem ipsa, et quidem integra - Het lichaam zal herrijzen, alles van het lichaam, het identieke lichaam, het gehele lichaam. De middeleeuwse katholieke synthese tussen Christendom en Griekse filosofie, met zijn opvatting van een onsterfelijke ziel, schiep een compromis en stichtte verwarring aangaande de kwestie; alleen het protestantisme torst de volledige last van het eigenlijke christelijke geloof. Luthers breuk met de sublimatieleer (goede werken) is beslissend; maar de theoloog van het herrezen lichaam is de schoenlapper uit Gorlitz, Jacob Boehme. Wanneer Tillich en Barth uiteindelijk tot de essentie komen van datgene waarop men zijn hoop moet stellen, hun eschatologie, dan zullen zij rekening moeten houden met Boehme. Intussen, naarmate de neo-orthodoxe theologie zich meer en meer gaat verdiepen in de aard van zonde en dood, wordt Boehmes theologia ex idea vitae deducta genegeerd behalve door de eenzame mysticus en revolutionair Berdjajef.

Wat de christelijke kerken ook met hem uitvoeren, Boeh­mes positie in de westerse traditie van mystieke hoop op betere dingen staat centraal en daaraan valt niets te veranderen. Wat het verleden betreft sluit hij via Paracelsus en de alchemie aan bij de traditie van het christelijke gnosticisme en het Joodse kabbalisme; door zijn invloed op de romantici Blake, Novalis en Hegel sluit hij nu aan bij Freud. Wij hebben betoogd, dat de psychoanalyse zichzelf niet geanalyseerd heeft, totdat deze zich binnen de geschiedenis van het westerse denken plaatst - binnen de algemene neurose van de mensheid. Zo bezien is de psychoanalyse de erfgenaam van een mystieke traditie die bevestigd moet worden. (376)

Er bestaat in de westerse traditie een soort mysticisme dat het Dionysische of lichaam-mysticisme genoemd kan worden, dat verbonden blijft met het leven, dat het lichaam is en dit poogt te transformeren en vervolmaken. Het westerse lichaam-mysticisme - een traditie die hoognodig aan een nieuw onderzoek onderworpen moet worden - bevat drie hoofdstromingen: de christelijke opvatting (die van Paulus) van het 'geestelijke' lichaam, de Joodse (kabballistische) opvatting van Adams volmaakte lichaam vóór de Zondeval en de alchemistische opvatting van het subtiele lichaam. Al deze stromingen komen samen in Boehme en zelfs een weinig kennis van de werkelijke Boehme - bijvoorbeeld Ernst Benz' uitmuntende boek - maakt duidelijk, dat Boehme en Freud te veel met elkaar gemeen hebben om het zonder elkaar te kunnen stellen. (377)

De psychoanalyse aanvaardt de dood van het lichaam; maar de psychoanalyse heeft iets te leren van het lichaam-mysticisme, het westerse en oosterse, zelfs ver uitgaande boven de rijkdom aan psychoanalytische inzichten, daarin vervat. Want deze mystici nemen de mogelijkheid dat de mens volmaakt kan worden serieus, wat bij de traditionele psychoanalyse niet het geval is, en bovendien nemen zij de hoop serieus, dat er een uitweg uit de menselijke neurose gevonden kan worden, zodat de eenvoudige gezondheid, die dieren genieten, maar de mens niet, bereikt kan wor­den. (378)

De moderne dichtkunst wordt evenals de psychoanalyse en de protestantse theologie geconfronteerd met het probleem van de wederopstanding van het lichaam. Onze manier van waarnemen door middel van de zintuigen en onze manier van voelen - dat wil zeggen het menselijk lichaam - is altijd veranderd door de kunst en de dichtkunst. En Whitehead ziet terecht als het wezen van de  'Romantische Reactie' een weerzin tegen abstractie (in psychoanalytische terminologie: sublimatie) ten gunste van het concrete sensuele organisme, het menselijk lichaam.’Energie is het enige leven en is van het Lichaam . .. Energie is Eeuwige Verrukking,’ zegt Blake. Een jonge criticus, wiens eerste boek een nieuwe vorm van kritiek vertegenwoordigt, - een kritiek waarvoor dichtkunst zowel een mystieke als een lichamelijke ervaring is - heeft het hardnekkige zoeken naar de herrijzenis van het lichaam en de volmaaktheid van het lichaam in de moderne dichtkunst nagegaan. Wordsworth vindt in tegenstelling tot de sublieme (en sublimerende) tendens in Milton, 'dat zijn openbaring kan worden uitgedrukt in de vormen en symbolen van het dagelijkse leven' en 'ziet dat het Paradijs mogelijk is in elke heerlijke, hoewel kale uithoek van de aarde. Hopkins 'houdt zich bezig met een rechtvaardiging van God en heeft de halsstarrige zintuigen en de verwaarloosde fysieke wereld als zijn werkterrein genomen'; 'niemand is verder gegaan dan Hopkins in het voorstellen van Christus als het directe en alomtegenwoordige waarnemingsobject, zo diep gegrift in de ogen, het vlees en het bot, (en het persoonlijke gevoel ogen, vlees en botten te hebben), dat er niet langer onderscheid gemaakt kan worden tussen het gevoel zichzelf te zijn en het gevoel in Christus te zijn’ Rilkes levenslange klaagzang is dat 'wij het lichaam niet beter kennen dan de natuur': Rilke gelooft (met zijn eigen woorden) dat 'de niet langer uit te spreken hoedanigheden van God weggenomen moeten wor­den en teruggegeven aan de schepping, aan de liefde en de dood'; zodat het resultaat van zijn dichtkunst is, dat 'voor Rilke het lichaam een geestelijk feit wordt.’ Valery's dicht­kunst 'kan gezien worden als de Odyssee van het Bewustzijn op zoek naar het ware lichaam'; en 'intellectueel bezien wordt door Valery beoogd, dat het lichaam gezien moge worden zoals het eigenlijk is, een schitterende openbaring en het instrument van de ziel. Als het zó bezien kon worden, zouden de ogen geen symbool zijn, maar werkelijkheid.’

''Het 'magische' lichaam dat de dichter zoekt is het 'subtiele' of 'geestelijke' of 'doorzichtige' lichaam van het westerse mysticisme, en het 'diamanten' lichaam van het oosterse mysticisme, en in de psychoanalyse, het polymorf perverse lichaam van de kinderjaren. Zodoende beweert bijvoorbeeld de psychoanalyse, dat de menselijke natuur in de grond biseksueel is van aard; Boehme houdt vol, dat de menselijke volmaaktheid hermafrodiet is; door het Taoïstische mysticisme wordt de vrouwelijke passiviteit aangehaald als tegenwicht voor de mannelijke agressiviteit; en Rilkes dichterlijke zoeken is een speurtocht naar een hermafrodiet lichaam. De onderlinge verhoudingen tussen deze uiteenlopende manieren van verwoording van de verlangens van het onbewuste moeten hoognodig toegelicht worden. Jung is zich bewust van deze onderlinge verhou­dingen en de orthodoxe psychoanalytici zijn zich er niet van bewust geweest. Maar als we de gegevens vervatten in het systeem van Jung, resulteert dat niet in verduidelijking, niet zozeer vanwege de intellectuele wanorde in het systeem, maar meer vanwege de fundamentele oriëntering van Jung, namelijk vlucht voor het probleem van het lichaam, vlucht voor het begrip verdringing en een terugkeer tot de weg van de sublimatie. Het Freudianisme  moet het probleem onder ogen zien en Freud zelf zei:

'Zekere praktijken van de mystici kunnen erin slagen de normale betrekkingen tussen de verschillende regionen van de geest te verstoren, zodat bijvoorbeeld het waarnemingssysteem in staat wordt verhoudingen in de diepere lagen van het ichen het es te vatten, waartoe het anders geen toegang zou hebben.’ (379 – 381)

De wederopstanding van het lichaam is een sociaal project waarvoor de mensheid als geheel zich gesteld ziet en het zal een praktisch politiek probleem worden als er van de staatslieden van de wereld verlangd gaat worden geluk te brengen in plaats van macht, als de staathuishoudkunde een wetenschap wordt van gebruikswaarden in plaats van ruilwaarden - een wetenschap van genieten in plaats van een wetenschap van vergaren. Geconfronteerd met dit enorme menselijke probleem heeft de sociale theorie van deze tijd niets te zeggen, noch de kapitalistische noch de socialistische. De huidige sociale theorie (waarbij wij wederom Veblen met ere moeten venmelden als uitzondering) is volledig in beslag genomen door de onmenselijke abstracties van het pad der sublimatie en heeft geen enkel contact met concrete menselijke wezens, met hun concrete lichaam, hun concrete, hoewel verdrongen verlangens en hun concrete neurosen. (386)

Waar de grote wereld natuurlijk behoefte aan heeft is een beetje meer Eros en minder strijd; maar de intellectuele wereld heeft daar evenzeer behoefte aan. Een beetje meer Eros zou de onbewuste harmonie tussen 'dialectische' dromers van alIerlei soort bewust maken - psychoanalytici, politieke idealisten, mystici, dichters, filosofen - en de steriele en domme polemieken doen verminderen. Aangezien de onwetendheid voor het grootste deel een kwestie schijnt te zijn dat men zichzelf niet kent, zou een beetje meer psychoanalytisch bewustzijn iedereen (inclusief de psychoanalytici) kunnen helpen - een beetje meer zelfkennis, nederigheid, menselijkheid en Eros. Wij mogen daarom eindigen met de slotwoorden van Freuds Das Unbehagen in der Kultur:

'De mensen hebben hun vermogens om de natuurkrachten te bedwingen zó hoog opgevoerd, dat zij nu door ze te gebruiken elkaar heel gemakkelijk tot de laatste man zouden kunnen uitroeien. Zij weten dit - dat is de oorzaak van een groot deel van hun huidige onrust, hun neerslachtigheid, hun gevoelens van bezorgdheid. En nu kan verwacht worden, dat die andere van de beide 'hemelse krachten', de eeuwige Eros, zijn krachten zal inspannen om zich te  handhaven naast zijn even onsterflijke tegenstander.' (391)

Brwon

Uit: Love’s Body,Vintage books, New York,1966.

Er is thans slechts één politiek probleem in onze wereld: de eenwording van de mensheid. De Internationale betreft het menselijk ras.  Dat zij één moge zijn – ut unum sint. Het is Christus’ laatste gebed vóór de kruisiging en het was ook het laatste gebed van wijlen Paus Johannes; het moest staan naast Freud’s gebed in het onbehagen van de cultuur. Want zij zullen niet één zijn totdat Freud en Paus Johannes in koor spreken; of Freud en Marx en paus Johannes: de zaak is hen tezamen te brengen. Joh. 10,16: Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren; dan zal er één kudde zijn met één herder. (81)

De eenmaking van het menselijke ras: een mentaal gevecht, een strijd in en om de geesten van de mens. De scheuringen, de tranen, de gespletenheid en de verdelingen zijn ‘mindmade’; zij zijn niet gebaseerd op waarheid maar op wat de boeddhisten noemen illusie, wat Freud noemt onbewuste fantasieën. Het heersende gevoel van de werkelijkheid, de gangbare vormen van kennis worden beheerst door het instinct van agressie en verdeling, zij zijn onder de heerschappij van het doodsinstinct. We zijn in Satan’s koninkrijk; ondanks de hel een hemel bouwen is een erotische zin van werkelijkheid te construeren. (81)

 Om in onszelf een nieuw bewustzijn te scheppen, een erotische zin van werkelijkheid, is bewust te worden van symbolisme. Symbolisme is eerder in de geest connecties (correspondenties) te maken dan onderscheidingen.  Symbolisme maakt bewuste  verbindingen en eenheden die onbewust en verdrongen waren.  Freud zegt: symbolisme is op het spoor van een vroegere identiteit, een verloren eenheid: het verloren continent, Atlantis, onder de levenszee waarin we op een eiland wonen; of misschien zelfs onze eenheid met de zee (Thalassa); oceanisch bewustzijn; de eenheid met de gehele kosmos als één levend schepsel, zoals Plato zei in Timaeus. (82)

Eenheid en eenmaking is van lichamen, niet van zielen. De erotische zin van werkelijkheid ontmaskert de ziel, de persoonlijkheid, het ego; want ziel, persoonlijkheid en ego zijn wat ons onderscheidt en afzondert; zij maken ons tot individuen, net zolang verdelend tot je niet verder kan verdelen – atomen.

De erotische zin van de werkelijkheid ontdekt de ontoereikendheid van broederschap. Deze is niet diep genoeg. De ware vorm van eenmaking – welke gevonden kan worden in psychoanalyse of in het christendom, in Freud of Paus Johannes of Karl Marx – is: ‘wij zijn allen leden van één lichaam’. (82)

Adam is mens en mensheid ineen. En de verrijzenis is de verrijzenis van het lichaam; maar niet het gescheiden lichaam van het individu, maar het lichaam van de mensheid als één lichaam. De val van de mens is de val in de verdeling van het menselijke ras, de verscheuring van de eerste mens, Adam; en de verrijzenis of wedergeboorte door de tweede mens, Christus, is de verloren eenheid herstellen. (84)

Als we allen leden van één lichaam zijn, dan is er in dat ene lichaam noch mannelijk noch vrouwelijk, of veeleer daar zijn beide: het is een androgyne of hermafroditisch lichaam, dat beide seksen bevat. Op deze manier verklaart Augustinus dat andere oude verhaal: de schepping van Eva uit de rib van Adam. ‘God wenste niet de vrouw te scheppen die was gekoppeld aan de man op dezelfde wijze als hij de man geschapen had, maar eerder uit hem, opdat het gehele menselijke ras geheel en al ontleend zou zijn uit één enkele mens.’ De verdeling van de ene mens in twee seksen is deel van de val; seksen zijn secties. (84)

De waarheid, de helende waarheid, de waarheid die ons heel wil maken, is niet in de individuele psychologie, noch in de gangbare modieuze ego psychologie, maar in wat Freud later noemde ‘massa-psychologie’. Freud zei dat zijn laatste werk, Mozes en Monotheism, een poging was om ‘de concepten van ego psychologie te vertalen in massa – psychologie. Massa psychologie is geen gepeupel psychologie maar de psychologie van de mensheid als geheel, als één massa, of één lichaam. (85)

Het es is instinct; die Dionysische ‘heksenketel van kokende opwinding’, een zee van energie waaruit het ik als een eiland oprijst. De term es ‘het’ - ontleend aan Nietzsche (via Groddeck) – is gebaseerd op een intuïtie dat het gedrag door het leven van wat we ons ego noemen, wezenlijk passief is;  het is niet zozeer wij die leven als wel wij die worden geleefd door onbekende krachten. De werkelijkheid is instinct en instinct is onpersoonlijke energie, een ‘het’ dat in ons leeft. Ik leef, nog niet, maar het leeft in mij; als in schepping, fiat. Laat het zo zijn; niet ik, maar een ‘het’. (88)

Het onbewuste is niet een kast vol skeletten in het privé huis van de individuele geest, het is zelfs niet, uiteindelijk, een grot vol dromen en geestverschijningen waarin, als Plato’s gevangenen, de meeste van ons hun leven spenderen. Het onbewuste is eerder die onsterfelijke zee die ons  tot nu toe hier bracht, waarvan hinten gegeven worden op momenten van ‘oceanisch gevoel’. Een zee van energie of instinct; omhelzend de mensheid zonder onderscheid van ras, taal of cultuur en omhelzend alle generaties van Adam, verleden, heden en toekomst, in één fylogenetische erfenis; in één mystiek of symbolisch lichaam. (89)

Het menselijk lichaam is niet een ding of substantie, gegeven, maar een voortdurende schepping (Nietzsche: beständige Schöpfung). Het menselijke lichaam is een energie systeem,  dat nooit een volledige structuur is; nooit statisch; het is in voortdurende innerlijke zelf-constructie en zelf deconstructie; we vernietigen om het nieuw te maken. Vernietig deze tempel en ik zal hem in drie dagen weer doen herrijzen. (155)

Het model van het lichaam bestaat uit ‘lijnen van energie’, psychische stromen, Freud’s ‘libidinale cathexes’,  welke, als elektriciteit, actie zijn op afstand; stroom, instroom en uitstroom,  die verschillende erogene punten in het lichaam (de psycho-seksuele organisaties) met elkaar verbinden en één lichaam verbinden met andere lichamen. De ruimte in en rond dit posturale model is niet de ruimte van de fysica. Het lichaam-beeld incorporeert objecten of verspreidt zichzelf in de ruimte. In het eigen posturale beeld smelten vele posturale beelden van anderen tezamen. We zouden de relatie tussen de lichaam-beelden van verschillende personen kunnen beschrijven met de metafoor van een magnetisch veld met stromende lijnen die naar alle richtingen gaan. Een magnetisch veld, van actie op afstand, of een magisch veld; magische actie is een actie die het lichaam-beeld beïnvloedt onafhankelijk van de actuele afstand in ruimte. In magische actie is er een ruimte verbinding tussen de meest verwijderde dingen. (156) 

De vraag wat een lichaam is, is de vraag wat wordt gegeten: neem, eet; dit is mijn lichaam. (165)

Transsubstantiatie – het hele probleem van symbolisme. Metafoor is werkelijk metamorfoses; en de oorspronkelijke vorm van de zin is Tat tvam assi, Gij zijt Dat; of brood en wijn, hoc est corpus meum, dit is mijn lichaam. (168)

Het werkelijke lichaam. Om werkelijk te zijn, moet het lichamelijk zijn; en om een lichaam te zijn moet het gegeten worden. De vernedering in incarnatie: brood worden. Gegeten te worden: verteerd te worden door verdriet, ziekte en dood (S.Weil) (169)

Eten en gegeten worden. Het graan moet grond worden, de wijn geperst; het brood moet gebroken worden. Het ware lichaam is een gebroken lichaam. Zijn is gewond zijn. De defensiemechanismen, het karakterschild is om te beschermen tegen het leven. Alleen broosheid is menselijk; een gebroken, berouwvol hart. (184)

Strek jezelf uit, tot het breekpunt, Het is niet waar tenzij het pijn doet, de evidentie van het martelaarschap...We kennen de waarheid niet omdat we haar onderdrukken; en we onderdrukken haar omdat zij pijnlijk is. (186)

Alleen overdrijvingen zijn waar. Credo quia absurdum; als in parabels of poëzie. Aforistische vorm is zelfmoord, of zelfoffer, want waarheid moet sterven. Intellect is offer van het intellect, of vuur; wat zich opbrandt als het licht geeft. Bhagavad Gita. (188)

2 Cor.3,6: de letter doodt, maar de geest geeft leven. Letterlijke betekenissen als tegenovergesteld aan spirituele of symbolische interpretaties, een zaak van leven tegen dood. De terugkeer tot symbolisme, de herontdekking dat alles symbolisch is – alles Vergängliche nur ein Gleichniss – een penis in elk gewelfd object, een vagina in elke holte – is psychoanalyse. Een terugkeer tot het keerpunt, het begin van een nieuwe tijd; het Derde Rijk, de tijd van de geest, voorspeld door Jaochim Fiore, of de tweede komst, de verrijzenis van het lichaam, Er wordt een spiritueel of symbolisch lichaam gewekt; het ontwaken tot het symbolische leven van het lichaam. (191)

De crux in de reductie van betekenis tot één enkelvoudige betekenis – zowel in schriftuurlijke als literaire exegese – de crux in eenstemmigheid, is de reductie van betekenis tot bewuste betekenis: intentio auctoris. Maar het onbewuste is de ware psychische realiteit; en het onbewuste is de Heilige Geest. Het tegenovergestelde van de letter is de geest. De sensus plenior is die toegevoegde, diepere betekenis, beoogd door God maar duidelijk niet beoogd door de menselijke auteur.

De geest inspireert (de god is Dionysus). Het orthodoxe protestante geloof is protestants fundamentalisme; als betekenis is beperkt tot bewuste intentie van de auteur, dan betekent goddelijke inspiratie dat de heilige geest letterlijk de auteur is. De heilige schrift is letterlijk geïnspireerd. De inspiratie van de schrift is herleid tot de onfeilbaarheid van de schrift, letterlijk verstaan. (195)

Er is een ander soort protestantisme mogelijk; een Dionysische christenheid; waarin de schrift een dode letter is om levend gemaakt te worden door spirituele (symbolische) interpretatie; waarin betekenis niet is vastgelegd, maar altijd nieuw is en altijd aan verandering onderhevig; in een voortdurende openbaring; door frisse uitvloeiing van de heilige geest. Betekenis wordt gemaakt in een ontmoeting tussen de heilige geest begraven in het christelijke en de heilige geest begraven onder de letter van de schrift; een doorbraak, van de Abgrund, van het onbewuste van de lezer voorbij de bewuste intentie van de auteur naar de onbewuste betekenis; het breken van de barrière van het ego en de barriere van het boek. Spiritus per spiritus intellegitur. Luther. (196)

Het conflict tussen wetenschap en religie in de moderne wereld stamt niet af van middeleeuws obscurantisme maar van moderne letterknechterij; protestantse letterknechter en katholieke scholastiek; beide uitroeiers van het symbolisme. (197)

In plaats van een levende geest, bezetenheid door de dood. De protestant stelde in de plaats van de rituele (magische) herhaling van het verleden (Christus’ lijden) een puur mentale invocatie; een historische herdenking. In plaats van een dramatische vernieuwing een reanimatie alleen in de geest – de zoektocht naar de historische Jezus. Maar de Jezus van de historische herdenking kan slechts de spook van Jezus zijn – die Historie erreichet nicht Christi Fleisch und Blut. De Jezus van de herdenkingsceremonie en historische reconstructie is de passieve, niet de actieve Jezus. De actieve Jezus kan alleen actief herschapen worden. De historische Jezus is een spookachtig beeld in een passieve toeschouwer. (200)

Niets gebeurt voor de eerste keer. Er is niets in het Oude Testament dat niet terugkeert in het Nieuwe testament. Dit is de concordantia scriptararum, de mysterieuze correspondentie tussen de twee geschriften, om gezien te worden door hen die ogen hebben om dit te zien. Zijn effect is Oud en Nieuw gelijktijdig te maken; tijd te transformeren tot nieuwigheid; geschiedenis sub specie aeternitatis. Of geschiedenis als poëzie; proza gaat rechtdoor zonder verzen. (201)

Verlossing is de tweede komst. Verlossing is niet een ver verwijderde (historische) identificatie met een (unieke) gebeurtenis in het verleden: verlossing is niet plaatsvervangend. Verlossing is in de tweede komst, de reïncarnatie, zijn aanwezigheid in het heden in ons. Niet door geloof maar door de geest. 

Verlossing is symbolisme. 

Want als we geloven dat de profetieën van het Oude Testament slechts één betekenis hebben dan is de Messias nog niet gekomen; maar als zij twee betekenissen hebben dan is hij zeker gekomen in Jezus Christus.  De crux is eenstemmigheid versus reïncarnatie. (202)

De Messias is nog niet gekomen: jodendom. Protestantse orthodoxie is jodendom (letterlijkheid). Rechtlijnige tijd ontdoet de idee van verlossing van zijn invloed op de zaken (geschiedenis) van deze wereld. De Messias is nog niet gekomen. Dan zijn er geen keerpunten in de wereld, geen perioden en geen einde. Maar de oorspronkelijke christelijke ervaring is die van een keerpunt; bekering; ommekeer; revolutie. Het woord van God is revolutionair. Ik maak alle dingen nieuw (203)

Nieuwheid is niet de gift van een tabula rasa maar een herrijzenis; of miraculeuze zwangerschap. Een maagd zal ontvangen...

‘Kijkende, daarom, naar zonde, naar sterfelijkheid, naar voorbijgaande tijd, naar klagen en werk en zweet, naar eeuwen die elkaar opvolgen zonder rust, zinloos van kindsheid naar ouderdom, kijkende naar al deze dingen. Laat ons in hen de oude mens zien, de oude tijd, het oude lied, het oude Testament. Maar als we ons wenden tot de dingen die hernieuwd moeten zijn, laat ons dan een nieuwe mens vinden, een nieuwe dag, een nieuw lied, het Nieuwe Testament en we zullen deze nieuwheid liefhebben zodat we niet meer bang zijn voor de oude.’ Augustinus. (206)

Het weer nieuw maken, als op de eerste dag. Reformatie, renaissance, wedergeboorte. De ware natuur van het leven is verrijzenis. Alle leven is leven na de dood, een tweede leven reïncarnatie. Het universele model van wederkeer is getuige van de verrijzenis van de dood. Verrijzenis na de kruisiging, nadat de oude mens is gekruisigd. (206)

Taal is altijd een oud testament om nieuw gemaakt te worden; regels om gebroken te worden; de dode metafoor om levend gemaakt te worden; letterlijke betekenis om symbolisch gemaakt te worden. Symbolisch bewustzijn begint met de waarneming van de onzichtbare werkelijkheid van onze huidige situatie; we zijn dood en ons leven is verborgen. Werkelijk leven is leven na de dood of verrijzenis. (207)

Recapitulatie van het verleden in het heden. Slechts daar waar de ervaring is dat er opnieuw hier en nu een ander oversteken van de Rode Zee is, kunnen we spreken van een christelijke ervaring; of een psychoanalytische ervaring – ‘Ik heb vermoed dat de Exodus oorspronkelijk niet van Egypte naar vrijheid ging, maar van jeugd naar volwassenheid.’ (208)

Christelijke typologie; karmische reïncarnatie; de fylogenetische factor in psychoanalyse.  Het ding dat lang geleden gebeurde, gebeurde niet individueel voor jou maar archetypisch voor het ras; of als je prefereert, het gebeurde voor jou in een vorige incarnatie. (208)

Een ander schema van tijd, een ander schema van causaliteit. Prefiguratie is geen voorbereiding.Wanneer we spreken van de relatie tussen een nieuw poëtisch beeld en een archetype, slapend in de diepten van het onbewuste, dan dienen we te begrijpen dat deze relatie, eigenlijk gesproken, niet een causale is.  Archetype als oorzaak, of Ur-sach: Erscheinungen können nicht Ursachen sein. Gebeurtenissen zijn verbonden met andere gebeurtenissen niet door causaliteit, maar door analogie en correspondenties. In het archetype is causaliteit exemplaris, causa exemplaris. Gebeurtenissen zijn actualisatie van potentialiteiten eeuwig daar – hun vormen bestaan eeuwig voor-altijd. De potentialiteiten zijn latent totdat zij openbaar gemaakt zijn; slapend tot zij ontwaken. De gebeurtenissen slapen in hun oorzaken; de archetypische vorm is het verborgen leven der dingen; wachtende op verrijzenis. (209)

Verlossende geschiedenis (antropologie) is herinnering; om ons weer te herinneren wat we hebben verdrongen; de fylogenie samenvattend te herhalen; een herinnering aan vorige incarnaties. In herinnering passeerden alle vorige geboortes vóór zijn ogen. Geboren op die plaats, met die naam en zo tot zijn huidige geboorte, aldus door honderden, duizenden, myriaden,  kende hij al zijn geboortes en sterven (de Boeddha). Geen objectieve en afstandelijke studie van vreemden, maar het ontdekken en omhelzen van onszelf; verzamelend de vorige incarnaties in een eenheid met onszelf; het stichten van het collectieve zelf, de zoon van de mens. De fylogenie  samenvattend te herhalen is de stam opnieuw stichten, de eenheid van het menselijke ras; het berouw. Het berouw van de mensheid, niet de rekenkundige rechtvaardiging van de individuele gelovige. (210)

In elke gebeurtenis, de recapitulatie van de gehele geschiedenis van Genesis tot Apocalyps. In Ferenczi’s apocalyptische theorie van de genitaliteit is de seksuele act een historisch drama, een symbolisch opnieuw in stellen of recapitulatie  van al de grote trauma’s in de geschiedenis van het individu, van de soorten, van het leven zelf. Psychoanalytische tijd is niet gradueel, evolutionair, maar discontinu, catastrofisch, revolutionair. De seksuele act is een terugkeer naar de moederschoot. Maar de scheiding van moeder en kind is een silhouet van de scheiding van het leven van de zee waaruit het ontstond; en van de scheiding van leven in twee seksen; en van de scheiding van levend van levenloze materie. Geboorte is werkelijk uit water; de schoot is werkelijk een geïntrojecteerde, geïncarneerde oceaan... In copulaties is de penis echt een vis in water. Symbolisme is ’begraven en ontoegankelijke geschiedenis. (211)

De tweede komst is de vervulling van de eerste; en we kijken naar het einde, naar de vervulling en niet simpel terugkijken naar de eerste komst, krachtens geloof, krachtens historisch bewustzijn. We moeten opstaan van geschiedenis naar mysterie: ab historia in mysterieus surgere. De verrijzenis moet opnieuw geschieden, moet vervuld worden in ons; het is gebeurd in zijn mystiek lichaam, welke is onze lichamen, in dit vlees. Langs deze lijnen transformeerde Joachim de verrijzenis van dood historisch ‘feit’ naar een levende historische, d.i. eschatologische werkelijkheid. (214)

Oprijzen van geschiedenis naar mysterie is de verrijzenis van het lichaam te ervaren hier en nu, als een eeuwige realiteit; de ervaring van de parousia, de aanwezigheid in het heden, welke de geest is; het ervaren van de reïncarnatie van de incarnatie, de tweede komst, welke zijn komst in ons is.

‘Ons leven is als een gedoofd vuur, of als een vuur opgesloten in steen. Dierbare kinderen, het moet gloeien  en niet verstikkend walmen. Historisch geloof is een vermolming – het moet in vuur gezet worden: de ziel moet uitbreken uit de manier van redeneren van deze wereld in  het leven van Christus, in Christus’ vlees en bloed, dan ontvangt het de brandstof die het doet gloeien. Er moet iets serieus genomen worden: geschiedenis reikt niet tot Christus’ vlees en bloed.’ (Boehme) (214)

De as van de wereld is het onbewuste bewust te maken. Het centrale feit van de menselijke situatie is het bestaan van het onbewuste, het bestaan van een realiteit waarvan we ons onbewust zijn.  In Freud’s woorden ‘het onbewuste is de ware psychische realiteit; in zijn innerlijke natuur is het even zeer onbekend voor ons als de realiteit van de externe wereld. En het is evenzeer onvolmaakt gecommuniceerd aan ons door de data van bewustzijn als de externe wereld door de verslagen van de zintuiglijke organen.’ In de woorden van Pascal: ‘elke verschijning wijst noch op een totale uitsluiting noch op een manifeste aanwezigheid van goddelijkheid, maar op de aanwezigheid van God die zichzelf verbergt.’ En hij voegt eraan toe: ‘Daar Gods zijnde zo verborgen is, is elke religie die niet bevestigd dat god verborgen is, niet waar; en elke religie die daarvan niet de rede geeft, is niet instructief.’ Psychoanalyse passeert de test. (216)

Symbolisch bewustzijn is tussen zien en niet-zien. Het ziet geen evidente waarheden van natuurlijke rede of zichtbare heiligen. Het onderscheidt niet het koren van het kaf; en daarom moet er praktische tolerantie zijn; of vergeving, want we weten niet wat we doen. De basis van vrijheid is herkenning van het onbewuste; de onzichtbare dimensie; het nog niet gerealiseerde; een ruimte laten voor het nieuwe. (217)

Het koninkrijk van God is nabij; elke voorbijgaande minuut brengt het niet dichterbij. Het uitstel van de aankomst van de tweede komst bestaat voor degene wier verwachtingen in lineaire tijd en letterlijke betekenis liggen. Duizenden jaren berekeningen maken het einde van de wereld een letterlijke in plaats van een visionaire realiteit. Het is geen kwestie van een tijdelijke interval, kort of lang, maar een visionaire doorbraak. De werkelijke betekenis van de laatste dagen is Pinksteren. ‘Daarop trad Petrus naar voren, samen met de elf andere apostelen, verhief zijn stem en sprak de menigte toe: 'U, Joden en inwoners van Jeruzalem, luister naar mijn woorden en neem ze ter harte. Deze mensen zijn niet dronken, zoals u denkt; het is immers pas het derde uur na zonsopgang. Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joel: ‘Aan het einde der tijden, zegt God, zal ik over alle mensen mijn geest uitgieten. Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren, jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten. Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten, zodat ze zullen profeteren. Ik zal wonderen doen verschijnen aan de hemel boven en tekenen geven op de aarde beneden, bloed en vuur en rook. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed voordat de grote, stralende dag van de Heer komt.’ (Handelingen 2: 15 – 20) (220-221)

 Het laatste om gerealiseerd te worden is de incarnatie. Het laatste mysterie om onthuld te worden is de eenheid van de mensheid en de goddelijkheid van het lichaam. Het laatste gebaar, ecce homo. Terugkeer van de letter naar de geest is terugkeren van de schaduw van de afbeelding naar de realiteit van het lichaam. Of zoals de psychoanalyse zegt: van de abstractie van de sublimatie naar de werkelijkheid van het lichaam. (221)

Symbolisch bewustzijn – christelijk of psychoanalytisch of  dionysisch – eindigt in het lichaam, blijft de aarde trouw. De dromer ontwaakt niet uit het lichaam maar tot het lichaam. Geen opstijgen van het lichaam naar de geest, maar het neerdalen van de geest in het lichaam; incarnatie geen sublimatie. De ware betekenis van de geschiedenis ontdekken, is het ontdekken van de lichamelijke betekenis. Christus, de vervulling is geen abstract idee, maar een menselijk lichaam. Alle vervulling is vleselijk. (222)

Incarnatie is iconoclasme. Letterlijkheid is afgodendienst, is schaduwen aanzien voor werkelijkheid. Van de uiterlijke en materiële tempel naar de nieuwe tempel, het menselijk lichaam. De tweede komst is de vernieting van de tempel. (222)

Van de letter naar de geest. De verborgen betekenis van het lichaam is de geest; maar de geest is niet een spook maar het leven zelf; niet de ziel of de psyche, maar de adem van het leven, de schepper geest. Vaarwel heilige spook, veni creator spiritus.  (224)

Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Het is niet een letterlijk koninkrijk. Letterlijke koninkrijken zijn slechts schaduwen. De werkelijkheid is vlees. Maar vlees is een afbeelding, waarvan de werkelijkheid nog onthuld moet worden. De werkelijkheid van het lichaam is niet gegeven, maar moet werkelijk gemaakt worden, moet gerealiseerd worden; het lichaam moet gebouwd worden; niet gebouwd met handen maar door de geest. het is het poëtische lichaam; het gemaakte lichaam. De mens maakt zichzelf, zijn eigen lichaam, in de symbolische vrijheid van de verbeelding, ‘Het eeuwige lichaam van de mens is de Verbeelding, dat is God zelf, het goddelijke lichaam, Jezus. We zijn zijn ledematen. (226)

Het lichaam is plastisch; de verbeelding eenmakend. De werkelijkheid ontsloten door de verbeelding is niet het letterlijke maar het symbolische of mystieke lichaam. Hij nam wat brood en zei: dit is mijn lichaam, Of  Tat Tvam Asi, Gij zijt dat  - ‘ Jij bent het universele zelf, alle dingen zijn Boeddha-dingen; de identiteit van je meest innerlijke essentie met de onzichtbare substantie van het al. Het vinden van het koninkrijk in je eigen lichaam en je eigen lichaam vinden in de buitenwereld. (226)

Alle goden zijn in ons lichaam (227)

De vervulling van de wereld is haar afschaffing; afschaffing van het realiteitsprincipe  We vechten niet tegen vlees en bloed, maar tegen vorstendommen, tegen machten, tegen de heersers van de duisternis in deze wereld. Het realiteitsprincipe is het machtsprincipe...  Werp het realiteitsprincipe over boord. Hierarchie is zichtbaar, in het onzichtbare koninkrijk zijn de eerste de laatste: geen respect voor personen, niet misleid door maskers, geen kleren, geen keizer.. Het Laatste Oordeel is het visioen; de politieke act is de poëtische act, het creatieve visioen. Wijsheid verborgen voor de wijze en geopenbaard aan babies.  (235/236)

De macht van de dwaasheid van het kruis; de macht die voorbij het machtsprincipe is, die komt nadat het machtsprincipe gebroken is.  Waarheid in de vorm van zwakheid en dwaasheid, geen krachtige argumenten te hebben – theologica mystica non est argumentativa.  Waarheid is niet aan de kant van de grote bataljons, of aan de winnende kant, waarheid is voorbij het realiteitsprincipe, in een andere wereld waar het onderscheid tussen overwinnaars en overwonnenen verdwijnt. Waarheid komt met lege handen, in zijn armoede ligt zijn kracht. (237)

Alles is symbolisch; alles is heilig. Er is geen speciale plaats of tijd of persoon, bevoorrecht om de rest te representeren.  En dan kan democratie beginnen. De velen zijn één gemaakt wanneer de totaliteit is in elk deel. Wanner één ding opgetild wordt, worden alle dingen opgetild; één bloem is de lente. Oneindigheid in een graankorrel. (239)

God is verborgen onder zijn eigen tegendeel, deus absconditus sub contrario; als geïncarneerde god in de vorm van een mens: het meest verborgen wanneer het meest daar. Symbolisme is dit paradoxale  bij elkaar komen van sacraal en profaan; het is de coincidentia oppositorum, het ware kruis. Elke hiërofany toont, maakt manifest het samen bestaan van contradictorische essenties: heilig en profaan, geest en stof, eeuwig en niet eeuwig.  Dit sacrament, deze incarnatie is daar, waar er betekenis is; in elke zin is de overdracht en communicatio idiomatum van het mentale en het materiële, van uitgebreidheid en zintuiglijkheid, lichaam en gedachte; taal is een sacrament, een mysterieuze eenheid van tegenstellingen in concrete vorm. (240) 

Freud’s revolutionaire motto in  zijn ‘Interpration of Dreams’: ‘Als ik niet kan buigen voor de hogere machten, dan zal ik de lagere diepten opwekken’. Freud’s ontdekking: de universele onderwereld.

Duisternis op het middaguur. Een progressieve duisternis van de alledaagse wereld. Nacht geeft licht aan de nacht. (241)

De duisternis van Pinksteren;  de zon zal zich wenden tot de duisternis. Het oplossen van de tegenstelling duisternis en licht, zuiverheid en vuilnis, orde en chaos; het huwelijk van hemel en hel. (242)

Vrijheid. Freud de grote bevrijder van het realiteitsprincipe. Vrije taal; vrije associaties, vage gedachten, spontane bewegingen. Vrijheid is poëzie, de vrijheid nemen in zake woorden, het breken van de regels van de normale spraak, schenden van de algemene opvatting. Vrijheid is geweld. (243/244)

De god van Delphi, die altijd de waarheid sprak, gaf nooit een helder antwoord, op de oprechte protestantse manier; hij sprak altijd in raadsels, in parabels. (245)

Een symbool is nooit een symbool, maar altijd polysymbolisch, polymorf. Vrijheid is vruchtbaarheid, een woekering van beelden, in exces. (248)

Symbolisme is polymorfe perversiteit, de vertaling van al onze zintuigen in een ander, het tussenspel tussen de zintuigen, de metafoor, de vrije vertaling. De scheiding van de zintuigen, hun wederzijdse isolatie, is sensualiteit, is seksuele organisatie, is binding aan de tirannie van een gedeeltelijke impuls, leidend tot de absolute en exclusieve  concentratie van het leven van het lichaam in de representatieve persoon. (249)

Kennis is vleselijke kennis, een copulatie van subject en object, die deze twee één maakt. Seks wordt niet alleen een object van denken maar in zekere zin een verbeeldende methode van begrijpen. (249)

Symbolisme is polymorfe perversiteit. Orthodoxe  psychoanalyse waarschuwt tegen de deseksualiseren van denken en taal; orthodoxe psychoanalyse buigt voor het realiteitsprincipe. Het realiteitsprincipe is gebaseerd op deseksualiseren; in het symbolische bewustzijn worden denken en taal geherseksualiseerd. In tantra yoga kan elke seksuele act een vorm van mystieke meditatie worden en elke mystieke staat kan seksueel geïnterpreteerd worden. (250)

Taal wordt weer seksueel, afgeschaft in Babel, hersteld met Pinksteren, tongen van vuur.

Wat in een zin gebeurt is geslachtsgemeenschap. In elke zin, is het kleine woord ‘is’ de copula, de penis of de brug. In elke zin wordt op magische wijze met een woord van twee één vlees gemaakt. Het kleine woordje  ‘is’ is het keurmerk van Eros, evenals, zei Freud, het kleine woordje ‘nee’ het keurmerk van dood is.  Elke zin is dialectisch, een act van liefde. (252)

In vrijheid is fusie. Pinksterachtige vrijheid, pinksterachtige fusie. Spreken met tongen: vele tongen, vele betekenissen. De Babylonische verwarring verlost in pinksterachtige fusie. Vele betekenissen wonen tezamen in eenheid; omdat het de onbesproken betekenis is die zij betekenen. Werkelijke eenmaking gebeurt in de ongeziene werkelijkheid, eenheid op het onbewuste niveau, op het niveau van symbolisme. De pinkstergeest is het principe van ongesproken, onbewuste eenheid, achter de diversiteit van bewuste tongen; een eenheid die onpersoonlijk of bovenpersoonlijk is, een eenheid waarin de persoonlijkheid is opgelost. Letterlijke betekenis is bewuste betekenis, een bezetenheid van het ik, een persoonlijk ding, een zaak van persoonlijke zelfbevestiging; ruzieachtig, verdelend; opinie, dogma. Eenheid te zoeken door eenstemmigheid is het verzekeren van de onenigheid. De verworpen zegening van veelvuldigheid keert terug als een vloek: ketterijen en sekten komen van de letterlijke zin van de schrift. In plaats van pinksterachtige fusie, de Babylonische  verwarring, de oorlog van boeken. (253)

Er is een huwelijk (in de hemel) tussen psychoanalyse en de mystieke traditie; zij combineren om ons bewust te maken van onze onbewuste participatie in de schepping van de fenomenale wereld. Noch natuur noch de mens zullen  ooit verstaan worden... totdat we  accepteren dat natuur het gereflecteerde beeld is van ’s mensen bewuste en onbewuste zelf. Bewust te worden van onze participatie in de schepping van de fenomenale wereld is voorbij te gaan aan passieve ervaring –waarneming als impressies op een passieve geest – naar een bewuste schepping en creatieve vrijheid. Elke persoon is een schepping – wanneer we fysieke objecten zien, zijn we makers of poëten. Of goden, de wereld is onze schepping. (255)

De rest is stilte, na het laatste oordeel, de stilte. (256)

Hoe stil te zijn; vanuit een dialectisch gezichtspunt, deze twee zijn één. Apollonius van Tyana zei dat zwijgen ook een logos is. Woorden verspillen de stilte niet voor degene die oren hebben om te horen wat ongezegd bleef. Dat is de mogelijkheid van het spreken in tongen. Apollonius zei: wees niet verwonderd dat ik alle talen ken sinds ik weet wat mensen niet zeggen.  En Freud zei: Wie ogen heeft om te zien en oren om te horen moge zichzelf overtuigen dat geen sterfelijk mens een geheim kan bewaren. Als zijn lippen zwijgen, babbelt hij met zijn vingertoppen; verraad druipt van al zijn poriën. Vandaar dat de taak van het bewust maken van de meest verborgen uithoeken van de geest er een is welke gemakkelijk is te volbrengen. (256)

Bewustzijn opnieuw te verbinden met het onbewuste, bewustzijn symbolisch te maken, is woorden opnieuw te verbinden met stilte, het zwijgen toe te laten. Als bewustzijn alleen maar woorden is en geen zwijgen, blijft het onbewuste onbewust. (258)

Het woord in het woord, de ongehoorde melodie. De vergeestelijking van de zintuigen, een herstel van de zuivere zintuiglijke activiteit van de mens in het paradijs. Blijf trouw aan de aarde; maar de aarde biedt geen andere toevlucht behalve onzichtbaar te worden: in ons. (259)

Sta de leegte toe, accepteer altijd het verlies. Vrijheid in het gebruik van symbolisme komt van het vermogen ervaring te verliezen. Wijsheid is rouwen, gezegend zij die treuren. (260)

De afwezigheid, het lege graf. Het werk van de geest is bevrijding, vervluchtiging. Het spirituele, pneumatische, luchtige lichaam, vervuld met niets; het neemt zijn vlucht, naar de hemel. (260)

 

De afwezigheid, de leegte. Aan de andere kant van de sluier is niets; utopia; het koninkrijk is niet van deze wereld. Het Utopia van het nihilisme, de negatie van de negatie; de wereld vernietigd. “Waarlijk, monniken er is een gebied noch dit noch dat (Udana VIII) (261) 

 

De afwezigheid, een terugtrekking, lege ruimte achterlatend om het plenum van alomtegenwoordigheid te vermijden. De god die, uit barmhartigheid, niet bestaat (262)

 

Een leegte, een opening voor ons om  de plaats achter te laten waar we behoren; een weg, in de wildernis, voor de exodus, verbanning. Het proletariaat heeft geen vaderland en de zoon des mensen geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. Wees nergens thuis.

Aanvaard altijd verlies. Zijn eigen ziel verliezen. Satori, wanneer het ego gebroken is, is geen uiteindelijke overwinning, maar een uiteindelijk verlies, het worden als niets. Of niemand; ik ben een zelfstandig naamwoord.

Het obstakel voor incarnatie is onze huiver voor de leegte...

Een zwangere leegte. Objectloos, wereldloos is de voorwaarde voor alle scheppen.  Schepping is in of uit de leegte; ex nihilo.

Schepping uit niets. Tijd en ruimte zijn geïntegreerd in die uiteindelijke puntachtige eenheid, bindu: punt, stip, nul, druppel, kiem, zaad, sperma. (262)

Als dit gevoel van leegte, van iets zonder vorm weloverwogen geaccepteerd kan worden, niet ontkend, dan kan het gevolg zijn een intense rijkdom en volheid van waarneming, een gevoel van de wereld als herboren. Psychotherapie is wedergeboorte; en om wedergeboren te worden moeten we gaan door het graf. Gekruisigd, dood en begraven – de geanalyseerde op de bank.

De geanalyseerde op de bank. Dieper dan de analytische regel van vrije spraak is zwijgen. Deze bijzondere houding, zo verschillend van het gewone denken, die noodzakelijk is voor vrije associatie, is een soort geestelijk afwezige waakzaamheid, of wijze blindheid, het zwijgen toe te laten, of de duisternis op het middaguur. (263)

De weg van het zwijgen leidt tot de uitdoving van het ego, versterving. Leeg worden, niets worden, vrij te zijn van de beperkingen van het zelf, geen zelf te hebben, geen geest te hebben, een dode mens te zijn.

Terwijl je leeft

Wees een dode mens,

Volkomen dood;

En handel zoals je wilt,

En alles is goed.  (264)

De onbesproken betekenis is altijd seksueel. Van seksualiteit kunnen we slechts symbolische kennis hebben, omdat seksueel vleselijk is. Dood en liefde zijn beide vleselijk; vandaar hun grote magie en hun grote terreur. Liefde kan nooit verteld worden. De dwaze koning Lear vraagt zijn dochters om te vertellen hoeveel zij hem lief hebben. En degene die liefheeft, is degene die zwijgt. (265)

Daardoor wordt  de dualiteit, de discrepantie tussen geest en lichaam, wereldse vorm en bovenwereldse vormloosheid teniet gedaan. Het lichaam van de verlichte wordt doorschijnend in zijn verschijning, overtuigend en inspirerend door zijn loutere aanwezigheid, terwijl elk woord en elk gebaar, en zelfs zijn zwijgen de overweldigende werkelijkheid van de Dharma communiceert. Niet door het hoorbare woord worden mensen bekeerd of getransformeerd, maar doordat wat voorbij woorden gaat en direct vloeit uit de aanwezigheid van de heilige:  de onhoorbare mantrische klank die ontspringt van zijn hart.  Daarom wordt de volmaakte heilige ‘Muni’ genoemd,  ‘de Zwijgende’. (266)