Olivier Messiaen : hemelse klanken uit de hel

MIJN   MUZIEK  HEEFT NOOIT IETS ANDERS GEWILD  DAN  ZICH DOOR  DE  MUUR VAN  HET NU EEN WEG  BANEN   NAAR  HET EEUWIGE.

De laatste dag van het voorjaar van 1940. De nazi's stromen Frank­rijk binnen. Vlak achter de ineenstortende Maginotiinie arresteert de Wehrmacht drie musici die door de bossen vluchten. Henri Akoka, een in Algerije geboren trotskistische jood, wordt aangehouden met zijn klarinet in zijn hand. Étienne Pasquier, gevierd cellist en voorma­lig wonderkind, geeft zich zonder verzet over. De derde, organist-com­ponist Olivier Messiaen, vogelaar met slechte ogen, religieus mysticus die in kleuren hoort, heeft in zijn schoudertas alleen het hoognodige meegenomen: zakpartituren van Ravel, Stravinsky, Berg en Bach.

Een paar dagen eerder speelden deze drie Fransen in een militair orkest in de citadel van Verdun. Nu moeten ze, onder schot gehou­den door hun overweldigers, met honderden anderen te voet naar een kamp bij Nancy. Ze zijn dagenlang onderweg, zonder eten of drinken. Pasquier valt een paar keer flauw van de honger. Akoka, een man met een groot hart en een koppig hoofd, sjort de cellist overeind en houdt hem op de been.

Eindelijk komen ze aan op een binnenplaats waar de Duitsers water uitdelen. Er breken gevechten uit onder de gevangenen. Wanhopige mannen bevechten elkaar om een paar slokjes. De klarinettist treft Messiaen ver van het gewoel aan, lezend in een partituur uit zijn tas.

Kijk, zegt de componist. Ze vechten om een druppel water.

Akoka is een pragmatist. We zouden vaten moeten hebben, zodat ze het kunnen uitdelen.

De Duitsers drijven hun gevangenen bij elkaar. Ze moeten weer ver­der. Uiteindelijk arriveert de colonne bij een met prikkeldraad afgeslo­ten stuk land in het open veld. De drie musici lopen met honderden anderen doelloos rond in de zomerregen. Hun land is verloren. Het gehele Franse leger is verslagen, gevangengenomen of dood.

Het houdt op met regenen. Een dag gaat voorbij, en nog een. Er is niets anders te doen dan wachten, onder een onverschillige hemel. De componist haalt een solo voor klarinet tevoorschijn, gered uit de ingenomen citadel. Akoka leest het van blad, terwijl hij midden in een veld vol gevangenen staat. Pasquier, de cellist, dient als menselijke mu­ziekstandaard. Het stuk, 'Afgrond van de vogels', is ontstaan tijdens de keren dat Messiaen moest wachtlopen bij zonsopgang, wanneer het eerste getjilp van de dag veranderde in een ochtendorkest. Het leidt af van de gevangenschap.

Henri Akoka is een opgewekte grappenmaker, die zijn dutjes aan­kondigt met de woorden Ik ga even repeteren. Maar deze muziek ver­ontrust hem. Onmogelijk lange crescendo's, chaotische vrije ritmiek: zulke muziek heeft hij nog nooit gehoord. Zes jaar eerder won Akoka de premier prix op het Parijse conservatorium. Hij heeft jarenlang in het Orchestre National de la Radio gespeeld. Maar dit stuk is de moei­lijkste solo die hij ooit heeft gezien.

Ik krijg dit nooit onder de knie, moppert Akoka.

Jawel, jawel, zegt Messiaen. Wacht maar af.

Frankrijk valt, terwijl ze repeteren. De Are de Triomphe is bekleed met reusachtige hakenkruizen. Hitler springt uit een Mercedes en be­klimt de brede trappen van het Palais Garnier, de eerste halte van zijn privérondrit door Parijs.

Drie weken lang bivakkeren de musici onder de sterren in het afgezet­te veld. Na de vernederende wapenstilstand worden ze overgebracht naar Stalag viii-a - een kamp op een veld van vijf hectare buiten het stadje Görlitz-Moys in Silezië. Daar wordt het trio uitgekleed en inge­schreven, samen met dertigduizend andere gevangen. Een soldaat met een machinegeweer probeert de tas van de componist te confisqueren. De naakte Messiaen slaat hem van zich af.

De snelheid waarmee Frankrijk valt, verrast de Duitsers. Stalag vu i-a kan maar een fractie bevatten van de tienduizenden die naar binnen stromen. De meesten zitten in tenten; het trio heeft geluk en vindt een plek in de barakken, die in ieder geval toiletten en steenka-chels hebben. Voedsel is schaars: surrogaatkoffie voor het ontbijt, een kom waterige soep voor de lunch en voor het avondeten een dunne plak roggebrood met een klont vet. De cellist Pasquier krijgt een baantje in de keuken, waar hij restjes steelt die hij deelt met zijn kameraden. De man die naast hem werkt, wordt omgebracht wegens het stelen van drie aardappels.

's Avonds gaat Messiaen verzwakt en hongerig slapen. Honger ver­oorzaakt regenboogvisoenen vol pulserende kleuren: grote uitbarstin­gen van blauworanje lava, oplaaiingen van een andere planeet. Na het ontwaken is er het grijs van zinloos werk, honger en afstomping.

Er belandt een nieuwe gevangene in Akoka's stapelbed, een barse pacifist die Jean Le Boulaire heet. Hij bevond zich aan het front toen het Franse leger in mei in paniek oploste. Hij wist Duinkerken te be­reiken, waar een vissersboot hem naar Engeland bracht. Van daaruit keerde Le Boulaire terug naar Parijs, net op tijd voor een volgende, definitieve aftocht. Akoka brengt zijn nieuwe bedgenoot de mores van het kamp bij en stelt de violist voor aan zijn vrienden. Le Boulaire her­innert zich Messiaen van zijn jaren aan het Parijse conservatorium. En zo wordt het trio een kwartet.

De tienduizenden gevangenen in Stalag viii-a voegen hun boeken bij elkaar tot een kleine bibliotheek. Ze vormen een jazzband en een bescheiden orkest. Ze beginnen een krant die Le Lumignon heet - De Kaars. Elk artikel wordt gekraakt door de censuur, maar schrijven houdt de voortdurende en verpletterende verveling op afstand.

De musici verliezen gewicht, tanden, en haar. Messiaen krijgt win-terhanden. Akoka heeft er genoeg van en besluit te ontsnappen. Hij verzint een manier om langs de bewakers te glippen. Hij verzamelt proviand en tikt een kompas op de kop. Hij vertelt de componist dat alles is geregeld en ze de volgende dag kunnen ontsnappen.

Nee, zegt Messiaen. Ik blijf. Dit is waar God me wil hebben. Gedemora­liseerd geeft Akoka het plan op.

De Duitsers stellen Pasquier te werk in de steengroeve van Strzegom. Maar een administrateur van het kamp herkent de cellist van het be­roemde trio Pasquier en draait die beslissing terug. Ook de andere mu­sici krijgen wat meer te eten, wat lichter werk. Oorlog is oorlog, maar voor Duitsers geldt: muziek is muziek.

Een van de kampcommandanten, Karl-Albert Brüll, geeft Messiaen zo nu en dan stiekem extra brood. Hauptinann Brüll weet aan nieuw muziekpapier te komen: bladen gelinieerd met smetteloze noten­balken, gered uit de waanzin van de oorlog. Hij geeft de vellen aan Messiaen, samen met wat potloden en gum. Wie kent zijn beweegre­denen? Schuld, mededogen, nieuwsgierigheid. Hij wil de ongeboren muziek van zijn vijand horen. Hij wil weten wat voor klanken een man als Messiaen zo'n verdoemde plek kan schenken.

Brüll zorgt ervoor dat Messiaen wordt vrijgesteld van al zijn ver­plichtingen en bezorgt hem een privécel. Hij zet een bewaker bij de ingang van de barak om verstoringen te voorkomen. En Messiaen, die dacht dat hij nooit meer zou componeren, komt weer in de ban van ge­structureerd geluid. Hij heeft niets anders nodig - alleen maar noten, samengevoegde tonen op weg naar een onbekend geheel. Terwijl de zomer afsterft en ook de herfst zich naar het einde spoedt, begint iets de lege pagina's te vullen: een kwartet dat alle seizoenen overstijgt.

Klanken wervelen tevoorschijn uit Messiaens hongerdromen. Hij componeert overal doorheen: de val van Frankrijk, de overwinning van de nazi's, de verschrikkingen van het kampbestaan. Een achtdelig visi­oen krijgt vorm - een glimp van de apocalyps voor viool, klarinet, cello en piano, bevrijd van beperkend metrum en vol regenbogen.

Messiaen herschrijft uit zijn hoofd twee stukken die hij in een an­der leven schreef, vóór de oorlog. Hij voegt er geluiden aan toe uit een herinnerde toekomst. In dit kamp, midden in een gebroken Europa, stroomt muziek uit hem naar buiten als het lichtschepsel dat Johannes werd geopenbaard:

En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon [...]. En de Engel Die ik op de zee en op de aar­de zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel, en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn.

Akoka's klarinet is het enige fatsoenlijke instrument in het kamp. De commandanten halen ergens een goedkope viool vandaan en een wan­kele piano waarvan de toetsen wel naar beneden willen, maar lang niet altijd weer omhoogkomen. Een inzameling onder honderden gevan­genen levert vijfenzestig mark op zodat Pasquier een cello kan kopen. Twee gewapende bewakers nemen hem mee naar een winkel in het centrum van Görlitz, waar hij een gehavende cello en strijkstok vindt. Wanneer Pasquier die avond met het instrument terugkeert in het kamp, wordt hij door de gevangenen bestormd. Hij speelt solostukken van Bach voor ze, de zwaan uit Le Carnival des Animaux, Les Mignons d'Arlequin - alles wat hij zich maar kan herinneren. Gevangenen die niets om muziek geven, dwingen hem de hele avond te spelen.

Het kwartet oefent in de toiletten van het kamp. Elke avond om zes uur verlaten ze hun werk en zitten ze vier uur lang bij elkaar. Het wordt winter, dierlijk en hevig; de temperatuur zakt naar vijfentwintig graden onder nul. Gevangenen sterven van uitputting, ondervoeding en kou. Maar de Duitsers geven het kwartet hout om een vuur te sto­ken en hun vingers te warmen.

Messiaen leidt de anderen door de wereld die hij heeft gemaakt. Het stuk is te moeilijk voor ze; zelfs de virtuoze Pasquier heeft het zwaar. Messiaen doet het voor vanaf de piano, maar de spelers belanden in een kluwen van ritmes. De muziek is Messiaens ontsnapping uit de greep van het metrum, uit de zwoegende slagen van het hart en het getik van klokken. Zijn onregelmatige lijnen proberen uit alle macht het heden te verslaan en de tijd te beëindigen.

Het gereedschap voor deze ontsnapping komt overal vandaan: Griek­se versvoeten - creticus en antibacchius. Noord-Indiase desïtiala's. Rit­mische palindromen. De springerige syncopen van Stravinsky. Mid­deleeuwse isoritmiek - grote metrische cycli binnen cycli. Zo nu en dan valt het metrum helemaal weg om de vrijheid van vogels op te eisen.

Maar de spelers vliegen niet. Ze zijn geschoold in tamme, regelma­tige ritmes, en haperen in de chaos van vrijheid. Ze struikelen over de snelle unisono's en de wilde crescendo's. Houd de noot aan tot je niet meer kunt blazen, zegt Messiaen. Vergroot de klank. Hij verlangt absurd hoge noten en rauwe, wild heen en weer schietende loopjes. Hij voorziet de partituur van aantekeningen als injiniment lent, exta-tique - oneindig langzaam, extatisch. Hij wil een zachter geluid dan een strijkstok kan maken. Hij wil elke klankkleur die aan het blaasin­strument kan worden ontlokt, van ijzige kreten tot krachtige stilte, en hij wil dat elk manisch ritme perfect is. De haveloze viool, de cello van vijfenzestig mark, de valse piano waarvan de toetsen blijven hangen, de klarinet die half is gesmolten toen hij tegen een kachel werd gezet: samen moeten ze de engel in het leven roepen, en alle glinsteringen van de Hemelse Stad.

De musici repeteren met halfbevroren vingers. Twee maanden wer­ken ze zich keer op keer door dezelfde onmogelijke passages. Door­dat ze noodgedwongen samen zoveel tijd aan deze koortsige muziek besteden, terwijl de winter over Silezië neerdaalt en hun kamp hen toedekt met de dood, veranderen de vier mannen. Hun techniek leidt naar nieuwe domeinen. Gelijkmoedige agnost, sombere atheïst, mes­sianistische katholiek en trotskistische jood buigen zich in de toiletten van het kamp in schemerlicht over de delen van het weerbarstige stuk, en achterhalen met hun gezamenlijke concentratie de repliek van vo-gelzang op de oorlog.

Het kamp drukt programma's voor de première:

Stalag vi 11 - Görlitz

PREMIÈRE AUDITION DU QUATUOR POUR LA EINDU TEMPS

d'olivier MESSIAEN 15 janvier 41

Tegen de regels in staat de commandant toe dat zelfs de gevange­nen die in eenzame opsluiting zitten mogen komen. Er gebeurt iets in deze afgesloten uithoek, ver van het destructieve front, de heen en weer golvende offensieven van de woestijnoorlog, de roedeltaktiek, de brandbommen op Londen, de machinale slachting die gestaag tot een onbevattelijke omvang wordt opgevoerd. Het debuut van de volgende wereld.

De dag begint als alle andere. Surrogaatkoffie bij zonsopgang. Een ochtend van geestdodende arbeid op de toegewezen werkplekken. Een lucht van koolsoep, 's middags weer dwangarbeid. Als avondmaal een kop surrogaat, een snee brood, een beetje fromage blanc. Er verschijnt geen boodschapper die het eeuwige graf komt openbreken.

Messean

Het concert begint om zes uur, in barak 27, het primitieve theater van het kamp. Aarde en daken gaan schuil onder een sneeuwtapijt van een halve meter. Door de deur van de barak blazen windvlagen sneeuw naar binnen. De halfduistere zaal zit vol, een paar honderd gevange­nen van verschillende nationaliteiten, uit elke klasse en beroepsgroep - artsen, priesters, zakenlieden, arbeiders, boeren... Sommigen heb­ben nooit eerder kamermuziek gehoord.

De toehoorders zitten tegen elkaar aan gedrukt op de banken, ge­huld in donkergrijze jassen. Wolken bevroren adem vullen de ruim­te, vleugen rottend ingewand, afgescheiden door ondervoede mannen in vodden met olievlekken. Alle warmte die op deze verdovend koude avond in de barak hangt, is afkomstig van deze gebroken lichamen. Verzwakte mannen worden vanuit de ziekenbarak op brancards naar binnen gedragen. De muziekminnende Duitse officieren nemen hun gereserveerde plaatsen op de eerste rijen in.

In gerafelde jasjes en donkergroene Tsjechische uniformen schui­felt het kwartet naar het geïmproviseerde podium. Houten klompen zijn in het kamp het enige schoeisel dat hun voeten vijftig minuten lang ontdooid kan houden. Messiaen doet een stap naar voren. Zijn pak hangt ruim om zijn lichaam. Hij vertelt het publiek wat ze zo me­teen gaan horen. Hij geeft uitleg over de acht delen, één voor elk van de zes scheppingsdagen, één voor de rustdag en één voor de dag des oordeels. Hij heeft het over kleur en vorm, vogels, de apocalyps en de geheimen van zijn ritmische taal. Hij heeft het over het moment waar­op al het verleden en alle toekomst zal eindigen en eindeloosheid zal beginnen.

De gevangen zitten kuchend en draaiend op hun bankjes. Geharde gezichten worden achterdochtig. Niemand heeft een idee waar deze vogelverschrikker het over heeft. Pasquier streelt zijn cello. Le Boulaire koestert zijn viool. Akoka kijkt met zijn klarinet op zijn schoot naar zijn kameraden in de zaal, en lacht de laatste glimlach van de nar.

De lezing is afgelopen, de musici zetten zich aan hun instrument en de kristallen liturgie begint. Twee vogels beginnen een vroeg ochtend­lied dat ze al zongen vóór de menselijke tijd begon. De klarinet ver-klankt een merel; de viool een nachtegaal. De cello glijdt door een uit vijftien noten bestaande lus van spookachtige flageoletten, terwijl de piano zich door een cyclus heen werkt van zeventien verschillende no­tenwaarden, verdeeld in een patroon van negenentwintig akkoorden. Dit ronddraaiende zonnestelsel zou vier uur nodig hebben om zijn vol­ledige circuit aan ingebedde omwentelingen te ontvouwen. Maar het deel duurt slechts tweeënhalve minuut - een schilfertje tussen twee eeuwigheden.

Een glinstering van klank, volgens Messiaens programma-aanteke­ningen. Een aureool van trillers, hoog in de bomen verdwaald [...] de har­monieuze stilte van de Hemel. Maar nog voordat de verbouwereerde toe­hoorders beseffen wat ze horen, is de ochtend voorbij.

Dan verschijnt de engel, één voet op het land, één voet op de zee, om het einde der tijden aan te kondigen. Heldere, botsende akkoorden, een wedloop van de twee strijkinstrumenten. Viool en cello zwerven in een unisono lied weg van het kamp, zo ver als de verbeelding reikt. De pianopartij daalt op een waterval van akkoorden. Daarna weer drukte, het publiek schrikt op. Niemand heeft ook maar enig idee waarmee deze musici denken bezig te zijn.

Muziek zweeft langs de goed ingepakte luisteraars, door de met sneeuw overdekte barak, over het laatste stuk prikkeldraad dat dit kamp afsluit. Het einde van het deel maakt een vlaag van gekuch los. Halfbevroren luisteraars schuiven op hun bankjes, en het derde deelbegint. Het is een bewerking van de fantasie voor soloklarinet die Ako­ka in het verlaten veld bij Nancy van blad las, lang geleden. De afgrond van de vogels. De afgrond is Tijd, legt Messiaen uit, met zijn vermoeid­heid en wanhoop. De vogels zijn het tegenovergestelde van Tijd. Zij zijn ons verlangen naar licht, naar sterren, naar regenbogen, en naar liederen vol vreugde.

De klarinettist die ooit in het orkest van een behangfabriek speelde, speelt zichzelf nu de toekomst in. Hij tjirpt en kwinkeleert. Zijn cres­cendo's zwellen aan van stilte naar oorverdovend, als een luchtalarm dat een laatste waarschuwing geeft. Het lied vereist een verbijsteren­de beheersing. Het verlangt nog meer van het publiek, dat zich in het gaslicht begint op te delen in een groep die ontsnapping hoort en een groep die alleen maar verveling registreert.

Het vierde deel, een klein muziekdoosjestrio, duurt negentig secon­den. Het zou een niemendalletje van vóór de oorlog kunnen zijn, een grapje uit de tijd toen roklengte nog de grootste crisis was die de be­schaving bedreigde. Ook de eeuwigheid heeft haar intermezzo's nodig.

Vanavond vallen bommen in het zuiden van Engeland. Tobroek wordt van de buitenwereld afgesloten. De bloedige tankslagen in Noord-Afrika vallen een paar uur stil vanwege de duisternis. In Ber­lijn, twee uur rijden naar het noordwesten, draait Hitlers staf overuren bij het beramen van de invasies van Joegoslavië en Griekenland. Maar hier in barak 27, Stalag viii-a, halverwege Messiaens koortsdroom, brengt de cello uit zijn eigen innerlijk een melodie voort, die de golven berijdt van de door eindeloze, geduldige modulaties dolende piano. Elk volgend akkoord duwt het duet een nieuwe kleur binnen.

Overal elders zou dit deel acht minuten duren. Maar hier, in deze barak met zijn tochtige zoldering en berijpte ramen, volgepakt met mannen die hier jaren zullen blijven, en hier zullen sterven zonder duidelijke herinnering aan thuis, kan elke tel tussen twee dolende akkoorden zich urenlang in zichzelf verliezen. Voor sommigen is de pulserende frase bijna net zo dodelijk als de verveling van hun gevan­genschap. Voor anderen is ze een verrukking die ze nooit meer zullen hervinden.

Op het piepkleine podium zet het kwartet zich schrap en begint aan de 'Dans van de razernij, voor de zeven trompetten'. De vier instru­menten jagen achter elkaar aan in hortende cadensen van een hoekig unisono, een opklimmend spel van volg-de-leider. Muziek van steen, zegt Messiaen, ontzagwekkend granieten geluid; onweerstaanbare bewe­ging van staal, grote blokken paarse woede, ijzige dronkenschap.

De engel keert terug, gewikkeld in wolk en regenboog. Er zijn eer­dere momenten van vervoering geweest in het stuk, maar deze verruk­kingen overtreffen alles. Messiaen: Ik ervaar het onwerkelijke en onderga, in extase, een steekspel; een wentelende compenetratie van bovennatuurlijke klanken en kleuren. Deze zwaarden van vuur, dit blauw-oranje lava, deze plotselinge sterren!

Wanneer het einde van het Einde eindelijk aanbreekt, verschijnt het als een soloviool boven de hartenklop van een piano. Teruggebracht tot haar essentie houdt de melodie stand, door vuur gezuiverd in de smelt­kroes van de oorlog. Uit een wolk glinsterende E-majeur akkoorden -de toonsoort van het paradijs - zinspeelt de viool op wat een mens toch nog overblijft nadat de dood alles tot zich heeft genomen. De viool gaat omhoog; de piano klimt mee naar een uiteindelijke onbeweeglijkheid buiten bereik van menselijk geduld en gehoor. De glorie zwerft verder omhoog, naar c-mineur, door een bevroren mijnenveld van meerdui­dige verminderde en overmatige akkoorden, verder stijgend naar een volgend E-majeur, dan naar de volgende in het octaaf daarboven. Over de rand van toets en hals kijkt de melodielijn terug naar een verloren aarde op een koude nacht, wanneer er geen tijd meer is.

Wanneer de laatste noten wegsterven in de bevroren lucht, gebeurt er niets. Het geboeide publiek blijft stil zitten. En als het stil is, klinken ontzag en woede, verbijstering en vreugde allemaal hetzelfde. Uitein­delijk volgt er applaus. De gevangenen in hun klompen en donkergroe­ne Tsjechische uniformen keren met een schok terug in de wereld en maken een onhandige buiging. En daarna, zal Le Boulaire zich jaren later herinneren, veel oeverloos gediscussieer over deze gebeurtenis die nie­mand had begrepen.

Twintig dagen na de première worden in Stalag vi i i-a vijftienhonderdPoolse joden bijeengedreven en naar Lublin gestuurd om te worden vernietigd. Akoka wordt gered door zijn Franse uniform. Twee weken later proberen Messiaen, Pasquier en Akoka zich een konvooi binnen te werken met papieren die zijn vervalst door dezelfde kapitein Brüll die het kwartet mogelijk maakte. Een Duitse officier houdt Akoka te­gen: Jude. De klarinettist laat zijn broek zakken, in de hoop dat zijn mislukte besnijdenis kan doorgaan voor ongeschondenheid. De offi­cier arresteert hem en brengt hem terug naar het kamp.

In maart gaat de in Algerije geboren Akoka voor Arabier door in een groep die uit het kamp wordt weggevoerd. Hij komt terecht in Dinan, in Bretagne. Hij wordt op een andere vrachttiein gezet die weer terug naar het oosten gaat. 's Nachts springt hij uit de rijdende trein, nog al­tijd met zijn klarinet in zijn armen. Op de een af andere manier slaagt hij erin de demarcatielijn over te steken en naar Marseille te reizen, in Vichy. Daar bereikt hem een briefje met het handschrift van zijn vader dat uit het raampje van een andere rijdende trein is gegooid: Ik vertrek met onbekende bestemming.

Le Boulaire ontvlucht het kamp tegen het einde van 1941, met papie­ren die zijn overdekt met stempels die er officieel uitzien maar gemaakt zijn met een doorgesneden aardappel. Niet lang na zijn ontsnapping stort de violist in. Hij geeft zijn muzikale carrière op en verandert zijn naam in Jean Lanier. Hij begint een heel nieuw leven, los van een ver­leden dat hij wil vergeten. Hij begint een succesvolle carrière als acteur en speelt onder andere in de klassieker Les enfants du paradis, die tij­dens de oorlog uitkomt. De mannen met wie hij op de avond van die vijftiende januari 1941 speelde, zullen volkomen vreemden voor hem worden. Na zijn tachtigste krijgt hij een beroerte die hem hallucinaties bezorgt. Hij gelooft dat het nog steeds oorlog is, dat hij door de Duit­sers wordt achtervolgd en dat hij zich in een diepe kelder heeft ver­stopt, te bang om zich te verroeren. Jean Lanier, geboren Le Boulaire, sterft als krijgsgevangene.

Pasquier keert terug naar het bezette Parijs, waar hij de première verzorgt van het Kwartet voor het einde der tijden. Daarna speelt hij het tijdens een lange en succesvolle carrière ontelbare keren. Tot zijn dood draagt hij in zijn portefeuille een versleten kaart met zich mee:

Stalagvm aGörlitz

PREMIÈRE AUDITION DU

QUATUOR POUR LA FINDU TEMPS

d'olivier MESSIAEN

15 janvier 41

Op de achterkant van het programma staat een boodschap van Messiaen. Hij drukt daarin de cellist op het hart de ritmes, de toonaarden, de regenbogen en de bruggen naar gene zijde niet te vergeten.

Messiaen komt de oorlog door met het beluisteren van klanken die alle aardse politiek overstijgen. De rest van zijn leven componeert hij muziek met spectrale harmonieën en vogelachtige ritmes. Maar geen enkel stuk zal meer luisteraars bereiken dan het Kwartet.Zo nu en dan spreekt hij Pasquier en Akoka. Tientallen jaren later probeert kapitein Brüll hem in Parijs te bezoeken, maar de conciërge laat hem niet binnen en zegt dat Messiaen hem niet wil ontvangen. Verslagen gaat Brüll weg. Later probeert Messiaen in contact te komen met de Duitser die hem papier en potloden gaf de man die met groot persoonlijk risico de papieren vervalste waarmee de componist het kamp kon verlaten. Maar Brüll is dan al buiten het bereik van de tijd.

Als ik dit kwartet ergens voor componeerde, zou Messiaen later schrij­ven, dan was het om te ontsnappen aan de sneeuw, de oorlog, gevangen­schap, om te ontsnappen aan mijzelf. Wat ik er vooral mee won, was dat ik onder driehonderdduizend gevangenen waarschijnlijk als enige geen gevan­gene was.

En over die januarinacht in 1941: Nooit werd er met zoveel aandacht naar mij geluisterd.

(uit: Richard Powers, Orfeo, roman, vertaald door Rob van Essen,  Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2014, p. 100 -111)

Muziek: Quatuor pour la fin du temps